Wozzol

Wil je Nederlandse spelling oefenen? Doe dat met de app van Meester Klaas.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • aanbeveling = goede raad of advies
  • aanleiding = gebeurtenis die tot schrijven leidt
  • analogie = overeenkomst, vergelijking
  • anekdote = kort, kenmerkend of grappig verhaaltje ter inleiding
  • autoriteit = gezagsdrager, erkende bron
  • beschouwen = meerdere interpretaties, verklaringen en opinies aanbieden
  • causaliteit = verband tussen oorzaak en gevolg
  • cirkelredenering = argument geven dat hetzelfde inhoudt als het standpunt
  • component = element, onderdeel
  • confidentieel = vertrouwelijk
  • consistent = met elkaar kloppend, logisch samenhangend, niet tegenstrijdig
  • constatering = vaststelling
  • discrepantie = onderlinge afwijking, duidelijk onderscheid, verschil
  • dogmatisch = streng en onbuigzaam
  • drogreden = verkeerd gebruikt, foutief argument
  • evident = zeer duidelijk
  • existentieel = over de zin van het bestaan
  • expliciet = nadrukkelijk onder woorden gebracht
  • exponent = vertegenwoordiger
  • fluctueren = schommelen, wisselen
  • fractie = gedeelte, groep
  • fundamenteel = diepgaand, wezenlijk
  • generalisatie = standpunt beargumenteren op basis van één of te weinig voorbeelden
  • genre = soort, categorie
  • hypothese = veronderstelling
  • impliciet = niet in de tekst geformuleerd maar er wel uit af te leiden
  • integriteit = onkreukbaarheid, oprechtheid
  • intentie = bedoeling of oogmerk van de schrijver, houding, zienswijze
  • ironie = spot, waarin je het tegenovergestelde zegt van wat je bedoelt
  • kanttekeningen = commentaar, kritische opmerkingen
  • karakteriseren = voornaamste kenmerken geven
  • mandaat = toestemming, volmacht
  • moreel = volgens het fatsoen, zedelijk
  • motief = beweegreden, drijfveer
  • nevenschikking = naast elkaar verschillende, gelijkwaardige argumenten gebruiken
  • nuanceren = laten zien dat ook andere gezichtspunten mogelijk zijn
  • objectief = zich bepalend tot de feiten
  • omslag = ingrijpende verandering, ommekeer
  • onderschikking = argument ondersteunen met één of meer subargumenten
  • paradox = schijnbare tegenstrijdigheid
  • pleidooi = ander woord voor betogende tekst
  • pretenderen = beweren
  • projectie = jouw gedachten en gevoelens aan een ander toekennen
  • steevast = volgens vaste gewoonte, altijd weer
  • stereotiep = vast, onveranderlijk
  • strekking = wat wordt bedoeld met de tekst, hoofdzaak
  • toelichting = voorbeelden of nadere uitleg van een opvatting
  • vertekenen = standpunt anders weergeven dan is bedoeld, onjuist weergeven, vervormen
  • vooroordeel = voorbarig, meestal afwijzend standpunt
  • weerlegging = ontkrachting van een argument