Nederlands : Nederlands Iemand iets onder de neus wrijven. = iemand onvriendelijk op zijn fouten wijzen Zijn neus stoten. = er lukt iets niet / afgewezen worden Het hoofd in de schoot leggen. = zich ergens bij neerleggen Zijn gal spuwen. = heel boos zijn Het op iemand gemunt hebben. = iemand als slachtoffer gekozen hebben Ergens een slag naar slaan. = een ruwe schatting maken Op zijn poot spelen. = heel erg tekeergaan De bloemetjes buiten zetten. = flink feestvieren / uitgaan Voet bij stuk houden. = aan een standpunt vasthouden Van toeten noch blazen weten. = er iets van af weten Iets goedkeuren. = sanctioneren De betrekkelijkheid van iets inzien. = relativeren Overdrijven om iets belachelijk te maken. = chargeren Onderdrukt lachen. = gniffelen Iets met zekerheid toe zeggen. = garanderen Iemand iets influisteren / voorzeggen. = souffleren Iets in goede conditie / staat houden. = conserveren Toezicht houden. = surveilleren Letterlijk weergeven wat iemand zegt. = citeren Iemand ergens opmerkzaam op maken. = attenderen De positie van de minister IS IN HET GEDING. = staat ter discussie; moet besproken worden De voorzitter STAAT ER GEKLEURD OP. = valt in negatieve zin op Het zakken voor dat examen was EEN HARD GELAG. = moeilijk te verdragen / te verteren Even wachten tot DE KRUITDAMPEN ZIJN OPGETROKKEN. = de drukte / de ophef voorbij is Dat hangt als een ZWAARD VAN DAMOCLES boven zijn hoofd. = een gevaar dat voortdurend dreigt Na lang aandringen GING HIJ OVERSTAG. = gaf hij toe Het is hem naar zijn hoofdgestegen. = Hij heeft verbeelding gekregen. Gestolen goed gedijt niet. = Van spullen die je gestolen hebt, geniet je niet echt Het WAS voor haar NIET TE HARDEN op die afdeling. = was niet uit te houden Het gaat goedschiks of kwaadschiks. = Iemand werkt mee of hij / zij doet het gedwongen, maar het gebeurt