Nederlands : Nederlands snob = Iemand die zich rijker / beter voordoet dan hij is. boycot = Uitsluiting van bv. handel. autobiografie = Een beschrijving van het eigen leven. voyeurisme = Ziekelijke drang om mensen te begluren. monoloog = Een ALLEENSPRAAK houden. metropool = Zij bezocht een WERELDSTAD. reciteren = Een gedicht voordragen. distribueren = Goederen verdelen. simuleren / veinzen = Doen alsof. acclimatiseren = Wennen aan klimaat en omgeving. Het op zijn heupen hebben. = Voortvarend te werk gaan; een aanval van humeurigheid hebben. Uit zijn slof schieten. = Ineens heel boos worden. Iemand vleugellam maken. = Het iemand onmogelijk maken te functioneren / te handelen. De eerste viool spelen. = Belangrijk zijn; veel macht hebben. Ruggespraak met iemand houden. = Met iemand overleggen voor je beslist. Bij de pakken neerzitten. = Geen oplossing meer inzien; van vermoeidheid niet verder kunnen. Iets hals over kop doen. = Iets ineens / gehaast doen. Geloof aan iets hechten. = Iets voor waar aannemen. Over koetjes en kalfjes praten. = Over onbelangrijke zaken praten. Iemand over de hekel halen. = Iemand op scherpe wijze beoordelen. Iemand in zijn eigen sop gaar laten koken. = Zich niet meer met iemand bemoeien. Iets tegen heug en meug opeten. = Iets met tegenzin opeten. Een open deur intrappen. = Iets zeggen wat algemeen bekend is. Iemand op de vingers tikken. = Iemand op zijn fouten wijzen. Zij zwijgt in alle talen. = Zij zegt niets; zij wil niets loslaten. Van de prins geen kwaad weten. = Zich van geen kwaad bewust zijn. Oefening baart kunst. = Als je iets vaak doet, gaat het steeds beter. Lief en leed delen. = Heel veel samen meemaken, zowel geluk als verdriet. Hij is uit hetzelfde hout gesneden. = Hij heeft dezelfde eigenschappen. Met azijn vang je geen vliegen. = Met onaardige woorden bereik je niks.