aan de weet komen
Ik kwam aan de weet dat ze gaan trouwen via een vriend. |
aanbieden
Kan ik u een kopje koffie aanbieden? |
aandachtig
Hij luisterde aandachtig naar de instructies voordat hij begon. |
aangezien
Aangezien de zanger ziek werd, ging het concert niet door. |
aannemen
Ze solliciteerde en werd aangenomen. |
aannemen
Hij nam het postpakket aan. |
aannemen
Ik neem aan dat hij te laat is vanwege het verkeer. |
aantekening
Ze maakte aantekeningen tijdens de les om de belangrijkste punten te onthouden. |
aantonen
Ze kon aantonen dat de uitkomst correct was met behulp van de proef. |
aantonen
Zijn houding toont aan dat hij schuldig is. |
aantreffen
iemand bewusteloos aantreffen |
aanvankelijk
Aanvankelijk vond ik lezen saai, maar nadat ik kookboeken ontdekte, ben ik van gedachten veranderd. |
aanwijzing
De vondst van een voetafdruk was een aanwijzing voor de politie om de dader te vangen. |
aanwijzing
De leerkracht gaf aanwijzingen hoe de leerlingen de aardappelen moesten koken. |
actie
actie: twee halen, één betalen |
actie
De politie nam actie om de dief te arresteren. |
actief
In deze trein zijn veel zakkenrollers actief. |
actief
Cafeïne is de actieve stof in koffie. |
adviseren
Ik adviseer jou om goed op te letten zodat je alles snapt. |
afb.
Zie afb. 1 voor een tabel met alle cijfers. |
afgeven
reuk afgeven |
oplettend | laten weten dat iemand iets kan krijgen | iets te weten komen, ergens achter komen |
ontvangen wat je aangeboden wordt | in dienst nemen, als medewerker aanstellen | omdat |
met bewijs of argumenten de waarheid of geldigheid van iets te laten zien | notitie, korte tekst waarin een feit wordt vastgelegd | veronderstellen, denken dat iets juist is |
in het begin, bij aanvang, eerst | ergens komen en iemand of iets daar vinden, vaak onverwacht | laten zien, tot uitdrukking brengen |
gerichte poging om een product of dienst extra onder de aandacht van de klant te brengen, bv. door korting te geven: | instructie of inlichting over hoe je iets moet doen, begrijpen of oplossen | een hint, indicatie of vermoeden |
werkzaam | bezig zijn of veel doen | handeling, beweging |
verspreiden | afkorting voor afbeelding | advies geven |
afgeven
Die blauwe trui geeft af in de was. |
afgeven
Je mag je gsm niet gebruiken in de les dus geef hem af. |
afgeven
een pakje afgeven |
afhankelijk zijn van
Oma kan niet meer goed wandelen en is afhankelijk van haar rollator. |
afsluiten
een verzekering afsluiten |
afsluiten
gas afsluiten |
afsluiten
We sluiten het festival af met vuurwerk. |
afsluiten
Heb je de voordeur goed afgesloten? |
afspreken
We spreken af dat als je vanavond te laat thuis bent, je volgend weekend niet mag uitgaan. |
afspreken
We spreken af in het restaurant om zes uur. |
afwisselen
Ze wisselden af tussen lopen en rennen tijdens hun training. |
afzonderlijk
Er zijn afzonderlijke toiletten voor dames en heren. |
algemeen
In het algemeen zeggen Belgen rondpunt, maar Nederlanders zeggen rotonde. |
alleen maar
Hij wilde alleen maar wat water na de lange training. |
alsof
Hij deed alsof hij ziek was om niet naar school te hoeven gaan. |
overhandigen | gedwongen geven | kleurstof loslaten |
zorgen dat iets niet meer werkt | tot stand brengen, officieel regelen | steun of hulp nodig hebbend van anderen |
overeenkomen | zorgen dat iets of iemand niet in, uit of door iets kan gaan | eindigen |
apart of los van andere dingen | beurtelings komen of gebeuren, om de beurt | een ontmoeting regelen of afspraak maken met iemand |
om een situatie te beschrijven die niet werkelijk is, maar slechts lijkt | uitsluitend of slechts | als iets voor veel mensen of gevallen geldt |