behoefte hebben aan

Ik heb behoefte aan een lange vakantie.

behoren

Dat behoor je te weten.

behoren

De walvis behoort tot de zoogdieren.

behoren

Die jas behoort aan mij.

behoren

Ik maak deze oefening zoals het hoort zodat ik geen punten verlies.

bekende

Je mag alleen maar snoep aannemen van een bekende.

belang

Het is van belang dat je op tijd vertrekt, want anders kom je te laat op school.

benoemen

Benoem alle zinsdelen.

beredeneren

Hij beredeneerde dat het beter was om vroeg naar bed te gaan om morgen fris en uitgerust te zijn voor zijn examen.

bereiken

Ze bereikte de school net voor de bel.

bereiken

Ik kon je niet bereiken want je had je telefoon niet bij.

beschrijven

Beschrijf de route naar het station aan de hand van de kaart.

beslist

De leerkracht beslist of je handschrift leesbaar is of niet.

beslist

Een opleiding is beslist de moeite waard.

beslist

Hij was beslist van plan om zijn doelen te bereiken, ongeacht de obstakels.

bespreken

Laten we dit samen bespreken.

bespreken

Laten we voor haar verjaardag een tafel voor twee bespreken bij haar favoriete restaurant.

bespreken

Bespreek dit gedicht volgens de geziene kenmerken.

bestaan uit

Het examen bestaat uit twee onderdelen: een mondeling en een schriftelijk.

bevestigen

Hij bevestigde de plank aan de muur met een nagel.

bevestigen

Bevestig je wachtwoord door de gestuurde code in te geven.

gerekend worden tot, deel zijn van zou moeten, betamen verlangen naar iets dat je mist
kennis, iemand die je kent zoals het hoort, correct het bezit zijn van
door redeneren verklaren, een logische reden voor iets bedenken een naam geven iets wat je belangrijk vindt omdat het voordelig of nuttig is
in woorden schetsen, vertellen hoe iemand of iets is in verbinding komen met, contact kunnen maken ergens aankomen
doortastend, vastberaden, welbewust zeker, stellig, absoluut (van het werkwoord beslissen) een besluit nemen
(van boeken enz.) (kritisch) verslag geven van vorm en inhoud van tevoren bestellen, reserveren spreken over
bekrachtigen, zeggen dat iets waar of correct is vastmaken samengesteld zijn uit, omvatten
bevestigen

Hij vroeg of ik ook kwam, en dat bevestigde ik.

bevinden (zich)

U bevindt zich nu op de derde verdieping.

bewering

Kun je deze bewering bewijzen?

bezighouden met (zich)

Waar hou jij je tegenwoordig mee bezig?

bezitten

Bezit jij een smartphone?

blijk geven van

Hij gaf blijk van zijn dankbaarheid door haar een handgeschreven bedankbriefje te sturen.

blijkbaar

Blijkbaar heeft ze goed gestudeerd, want ze heeft alle vragen juist beantwoord.

blijken (uit)

Na het grondige onderzoek bleek hij volledig onschuldig aan de beschuldigingen.

bovenstaand

In het bovenstaande voorbeeld wordt het proces stap voor stap uitgelegd.

breuk

beenbreuk

breuk

een breuk met het verleden

breuk

twee derde 2 / 3

bruikbaar

Deze oude stoel was nog bruikbaar na een opknapbeurt.

iets beweren, een stelling ergens zijn beamen, instemmen met
iets tonen of laten merken (in bezit) hebben bezig zijn met
hoger op de bladzijde staand duidelijk worden zoals blijkt, zoals je kunt merken
getalvorm die een gedeelte van een geheel voorstelt verbreking van betrekkingen tussen twee mensen of dingen verbreking van de samenhang, fractuur
geschikt om te gebruiken