schooltaalwoordenboek

Wil je Nederlandse spelling oefenen? Doe dat met de app van Meester Klaas.

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Nederlands Nederlands
  • wat betreft = gaan over, betrekking hebben op
  • Wat die afspraak van morgen betreft; die kunnen we ook verzetten.

  • weergeven = iets ergens anders opnieuw laten horen of zien
  • Mijn woorden zijn verkeerd weergegeven.

  • weergeven = vertolken, weerspiegelen, een weergave van iets geven, iets op een andere manier tot uitdrukking brengen
  • De film geeft goed weer hoe het er in die tijd aan toe ging.

  • wegschieten = met een plotselinge, snelle beweging zich naar elders verplaatsen
  • Het muisje schoot weg de struiken in.

  • wegzetten = ergens anders neerzetten
  • Ik heb het bord in de kast weggezet.

  • werkblad = tafelblad waarop gewerkt kan worden
  • Ruim je werkblad op als je klaar bent met de opdracht.

  • werkblad = blad papier met een opdracht
  • Op dit werkblad staan drie oefeningen.

  • werkblad = (computer) spreadsheet, rekenblad
  • In excel kan je alle gegevens bijhouden in een werkblad.

  • werkelijk = inderdaad, echt, heus
  • Ze zijn werkelijk gekomen.

  • werkelijkheid = realiteit, dat wat werkelijk is
  • In de werkelijkheid bestaan geen elfjes.

  • werkstuk = iets wat iemand gemaakt heeft
  • Haar werkstuk is gemaakt van papier en droge pasta.

  • werkstuk = iets wat een leerling of een student over een bepaald onderwerp heeft geschreven
  • Dit werkstuk is heel nauwkeurig gemaakt.

  • wijze = manier van doen, gewoonte, gebruik
  • Dank je voor het advies, maar ik ga het op een andere wijze doen.

  • wijze = (taalkunde) verhouding van de inhoud van de zin tot de werkelijkheid volgens de voorstelling van de spreker
  • De gebiedende wijze noemen we ook wel de bevelende wijze.

  • wijziging = verandering
  • Ik heb een wijziging aangebracht in het document.

  • wisselen = ruilen, het een voor het ander geven
  • Je kan je spaarpunten wisselen voor een extra hamburger.

  • wisselen = veranderen; afwisselen
  • Zij wisselt wel heel vaak van outfit.