NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Pools
Boom
Van start
1 Kennismaken en begroeten (alle woorden)
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Pools
Nederlands
nazwisko
=
achternaam (de)
wszyscy
=
allemaal
wszystko
=
alles
Ameryka
=
Amerika
odpowiedź
=
het antwoord, antwoorden
Argentyna
=
Argentinië
odpowiadać
=
beantwoorden
dziękuję
=
bedankt
pozdrawiać
=
begroeten
znane
=
bekende
jestem
=
ben (zijn)
jesteś
=
bent (zijn)
autobus
=
bus (de), bussen
sąsiad
=
buurman (de)
kurs
=
cursus (de), cursussen
dzień
=
dag (de), dagen
wtedy
=
dan
dziękować
=
dank (danken)
że, które
=
dat
dialog
=
dialoog (de), dialogen
to
=
dit
nauczyciel
=
docent (de), docenten
cześć
=
doei
i
=
en
Angielski
=
Engels
fajnie
=
fijn
zdjęcie
=
foto (de), foto’s
iść
=
gaat (gaan)
dawać
=
geef (geven)
żaden (zaprzeczenie)
=
geen
dobry
=
goed
dzień dobry
=
goedemiddag / goedemorgen
dobry wieczór
=
goedeavond
chętnie
=
graag
mieć
=
heb (hebben)
nazywać się
=
heet (heten)
pomagać
=
helpen
on
=
hij
dobrze
=
hoor
coś
=
iets
ja
=
ik
w
=
in
jest
=
is (zijn)
tak
=
ja
ty
=
je / jij
Ciebie
=
jou
wy, Wasz
=
jullie
znać
=
kennen
poznawać
=
kennismaken
wybierać
=
kies (kiezen)
patrzeć
=
kijk (kijken)
kawa
=
koffie (de)
przybywać
=
kom (komen)
móć (umiejętność)
=
kun (kunnen)
kraj
=
land (het), landen
fajnie
=
leuk
czytać
=
lees (lezen)
czytać ze mną
=
lees mee (meelezen)
słychać
=
luister (luisteren)
móc (mieć pozwolenie)
=
mag (mogen)
mi
=
me
mój
=
mijn
imiona
=
naam (de), namen
oczywiście
=
natuurlijk
Holandia
=
Nederland
Holenderski
=
Nederlands (het)
nie
=
nee
teraz
=
nou / nu
ćwiczenie
=
oefening (de)
spotykać
=
ontmoeten
też
=
ook
na
=
op
przerwa
=
pauze (de), pauzes
człowiek
=
persoon (de), personen
miejsce
=
plaats (de), plaatsen
świetnie
=
prima
problem
=
probleem (het), problemen
pisać
=
schrijven
przepraszam
=
sorry
Hiszpański
=
Spaans
Hiszpania
=
Spanje
mówić
=
spreek (spreken)
dużo siły
=
sterkte
ulica
=
straat (de), straten
a chwilę
=
straks
za
=
te
herbata
=
thee (de)
do
=
tot
Turcja
=
Turkije
Pan, Pani
=
u
z
=
uit / vandaan
forma dopełnieniowa
=
van
dzisiaj
=
vandaag
przeziębiony
=
verkouden
irytujący
=
vervelend
imię
=
voornaam (de) vornamen
pytania
=
vraag (de), vragen
pytać
=
vragen
wolny
=
vrij
wypełniać
=
vul in (invullen)
gdzie
=
WAAR
co
=
wat
my
=
we
dobrze
=
wel
który
=
welk
witam
=
welkom
praca
=
werk (het)
kto
=
wie
my
=
wij
chcieć
=
wil (willen)
słowo
=
woord (het), woorden
mieszkać
=
woont (wonen)
oni, on
=
ze