NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Pools
Boom
Van start
4 Boodschappen doen, de weg vragen (alle woorden)
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Pools
Nederlands
okazja
=
aanbieding (de), aanbiedingen
zakupy
=
aankoop (de), aankopen
za
=
achter
dział
=
afdeling (de), afdelingen
płacić
=
afrekenen
proszę
=
alstublieft
inne
=
andere
samochód
=
auto (de), auto’s
recepcja
=
balie (de), balies
pracownik recepcji
=
baliemedewerker
firma
=
bedrijf (het), bedrijven
parter
=
begane (begane grond)
beżowy
=
beige
na dole
=
beneden
płacić
=
batalen
Kto następny w kolejce?
=
beurt (Wie is er aande beurt?)
piwo
=
bier (het)
przy zakupie
=
bij aankoop van
w środku
=
binnen
niebieski
=
blauw
kwiat
=
bloem (de), bloemen
książka
=
boek (het), boeken
księgarnia
=
boekwinkel (de), boekwinkels
zakupy
=
boodschap (de), boodschappen
robić zakupy
=
boodschappen doen
lista zakupów
=
boodschappenlijstje (het)
bukiet kwiatów
=
bos bloemen (de)
sklep budowlny
=
bouwmarkt (de), bouwmarkten
u góry
=
boven
szeroki
=
breed
list
=
briefje (het), briefjes
chleb
=
brood (het), broden
brązowy
=
bruin
na zewnątrz
=
buiten
okolica
=
buurt (de), buurten
kawiarnia
=
cafe (het), cafes
w gotówce
=
contant
tam
=
daar
potem
=
daarna
wtedy
=
dan
delikatesy
=
delicatesse (de), delicatessen
trzeci
=
derde
mrożonki
=
diepvries
gruby
=
dik
ciemny
=
donker
drogeria
=
drogisterij
suchy
=
droog
chudy
=
dun
drogi
=
duur
najpierw
=
eerst
pierwszy
=
eerste
koniec
=
einde (het)
sklep elektroniczny
=
elektronicazaak
sobie
=
elkaar
znaczenie gramatyczne
=
er
piętro
=
etage (de), etages
euro
=
euro (de)
fabryka
=
fabriek (de), fabrieken
miły
=
fijne
butelka
=
fles (de), flessen
napój gazowany
=
frisdrank (de), frisdranken
owoce
=
fruit (het)
korytarz
=
gang (de), gangen
Rób co chcesz
=
gaat uw gang!
żółty
=
geel
urząd gminy
=
gemeentehuis (het)
odliczone
=
gepast
waga
=
gewicht (het)
zdrowy
=
gezond
szklanka
=
glas (het), glazen
tani
=
goedkoop
złoty
=
goud
chętnie
=
graag
proszę bardzo
=
graag gedaan
gram
=
gram (de / het)
szary
=
grijs
zielony
=
groen
warzywa
=
groente (de), groentes
duży
=
groot
twardy
=
hard
niestety
=
helaas
całkowicie
=
helemaal
powtarzać
=
herhalen
to samo
=
hetzelfde
tutaj
=
hier
wysoko
=
hoog
tak, oczywiście
=
ja hoor
produkty z długą datą ważności
=
houdbaar
dowód toż
=
identiteitsbewijs (het), bewijzen
coś innego
=
iets anders
w okolicy
=
in de buurt
zapisać się
=
inschrijven
szkoda
=
jammer
młody
=
jong
włściwy
=
juist
ser
=
kaas (de)
biuro
=
kantoor (het), kantoren
kasa
=
kassa (de), kassa’s
wybór
=
keus (de), keuzes
patrzeć
=
kijk (kijken)
klient
=
klant (de), klanten
sklep odzieżowy
=
kledingwinkel (de) / kleidingwinkels / kledingzaak (de) / kledingzaken
mały
=
klein
mniejszy
=
kleiner
zgadza się
=
klopt
kupować
=
kopen
krótki
=
kort
zniżka
=
korting (de), kortingen
zimny
=
koud
stoisko
=
kraam (de), kramem
dostawać
=
krijgt, krijgen
skrzyżowanie
=
kruising (de) / kruisingen / kruispunt (het) / kruispunten
niski
=
laag
długi
=
lang
laptop
=
laptop (de), laptops
pusty
=
leeg
dobry, smaczny
=
lekker
brzydki
=
lelijk
jasny
=
licht
winda
=
lift (de), liften
lewa strona
=
linkerhand (de) / linkerkant (de)
na lewo
=
links
w lewo
=
linksaf
iść
=
loopt, lopen
rozmiar
=
maat (de), maten
magazyn
=
magazijn (het), magazijnen
łatwo
=
makkelijk
rynek
=
markt (de), markten
pan
=
meneer (de)
metr
=
meter (de)
pani
=
mevrouw
może
=
misschien
trudny
=
moeilijk
ładny
=
mooi
po
=
na
na dół
=
naar beneden
do góry
=
naar boven
oczywiście
=
natuurlijk
nowy
=
nieuw
jeszcze
=
nog
niezdrowo
=
ongezond
100 gr
=
ons (het)
na
=
op
na ulicy
=
op straat
pomarańczowy
=
oranje
stary
=
oud
fioletowy
=
paars
ścieżka
=
pad (het)
miejsce parkingowe
=
parkeerplaats (de)
parkować
=
parkeren
przymierzalnia
=
paskamer (de), paskamers
przymierzać
=
passen
płacić kartą
=
pinnen
karta płatnicza
=
pinpas (de), pinpassen
przyjemność
=
plezier
pond
=
pond (het)
cena
=
prijs (de), prijzen
próbować
=
probeert (proberen)
prosto
=
rechtdoor
prawa strona
=
rechterhand (de) / rechterkant
prawo
=
rechts
w prawo
=
rechtsaf
reklama
=
reclame (de), reclames
jechać
=
rijdt (rijden)
ruchowe schody
=
roltrap (de), roltrappen
rozglądać się
=
rondkijken
czerwony
=
rood
źle, zgniły
=
rot
rondo
=
rotonde (de), rotondes
różowy
=
roze
soczysty
=
sappig
sklep obuwniczy
=
schoenenzaak (de), schoenenzaken
pora roku
=
seizoen (het), seizoenen
źle
=
slecht
sklep monopolowy
=
slijterij (de), slijterijen
wąski
=
smal
szybko
=
snel
wyjątkowo
=
speciaals
przykro mi
=
spijt (Het spijt me)
Dobrze wyglądasz w sukience
=
staan (De jurk staat je goed)
stacja
=
station (het), stations
światła
=
stoplicht (het)
ulica
=
straat (de), straten
część
=
stuk (per stuk)
supermarket
=
supermarkt (de), supermarkten
torebka
=
tasje (het), tasjes
do
=
tot (aan)
drugie
=
tweede
daleko
=
ver
piętro
=
verdieping (de), verdiepingen
świeży
=
vers
czwarty
=
vierde
brudny
=
vies
ryby
=
vis (de), vissen
mięso
=
vlees (het)
wędliny
=
vleeswaren (de)
pełny
=
vol
kierować się
=
volg, volgen
zapas
=
voorraad (de)
dom towarowy
=
warenhuis (het), warenhuizen
ciepło
=
warm
było
=
was
droga
=
weg (de), wegen
wino
=
wijn (de), wijnen
centrum handlowe
=
winkelcentrum (het), winkelcentrums
biały
=
wit
sklep meblowy
=
woonwarenhuis (het)
miękki, cichy
=
zacht
się
=
zich
do zobaczenia
=
ziens (Tot ziens)
widzieć
=
ziet (zien)
srebro
=
zilver
siedzieć
=
zitten
szukać
=
zoekt (zoeken)
słodki
=
zoet
nabiał
=
zuivel
kwaśny
=
zuur
ciężki
=
zwaar
czarny
=
zwart