NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Pools
Boom
Van start
7 Wonen (alle woorden)
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Pools
Nederlands
na
=
aan (aan de muur)
blad
=
aanrecht (het), het aarechten
podłączenie
=
aansluiting (de), aansluitingen
suma
=
aantal (het), aantallen
za
=
achter
ogród
=
achtertuin (de), achtertuinen
zajęcie
=
activiteit (de), activiteiten
okap
=
afzuigkap (de), afzuigkappen
wszystkie
=
alle
urządzenie
=
apparaat (het) / apparaten / apparatuur (de)
wanna
=
bad (het), baden
łazienka
=
badkamer (de), badkamers
piec
=
bakken
balkon
=
balkon (het), balkons
kanapa
=
bank (de), banken
łóżko
=
bed (het), bedden
zaczynać
=
begonnen (beginnen)
ważne
=
belangrijk
przeżywać
=
beleven
wkrótce
=
binnenkort
szczęśliwy
=
blij
gospodarstwo
=
boerderij (de), boerderijen
łódka
=
bootje (het), bootjes
kanapka
=
boterham (de), boterhammen
nad
=
boven
biurko
=
bureau (het), bureaus
lampka
=
bureaulamp (de), bureaulampen
krzesło biurowe
=
bureaustoel (de), bureaustoelen
komputer
=
computer (de), computers
dach
=
dak (het), daken
pościel
=
dekbed (het), dekbedden
drzwi
=
deur (de), deuren
bezpośrednio
=
direct
różne
=
diverse
prysznic
=
douche (de), douchen
pić
=
drink, drinken
suszarka
=
droger (de), drogers
dom marzeń
=
droomhuis (het), droomhuizen
domek jednorodzinny
=
eengezinswoning (de), -woningen
stół
=
eettafel (de), eettafels
i tak dalej
=
enzovoort
z tym
=
ermee
wyglądać
=
eruit zien
doświadczać
=
ervaren
egzamin
=
examen (het), examens
dodatkowe
=
extra
mieszkanie
=
flat (de), flats
kuchenka gazowa
=
fornuis (het), fornuizen
dziać się
=
gebeurt (gebeuren)
zostawać
=
gebleven (blijven)
obniżać
=
gedaald (dalen)
dzielona kuchnia
=
gedeelde (gedeelde keuken)
iść
=
gegaan (gaan)
kozioł
=
geit (de), geiten
przychodzić
=
gekomen (komen)
cieszyć się
=
genieten (van)
zdawać
=
geslaagd (slagen)
wzrastać
=
gestegen (stijgen)
zatrzymywać się
=
gestopt (stoppen)
wychodzić za mąż
=
getrouwd (trouwen)
być
=
geweest (zijn)
stawać się
=
geworden (worden)
obniżać, oblać
=
gezakt (zakken)
zlew
=
gootsteen (de)
zasłony
=
gordijn (het), gordijnen
kanał
=
gracht (de), grachten
kamienica
=
grachtenpand (het)
hol
=
hal (de), hallen
wieszać
=
hangt, hangen
bardzo
=
heel / hele
powtarzać
=
herhalen
to samo
=
hetzelfde
pokój na hobby
=
hobbykamer (de), hobbykamers
pies
=
hond (de), honden
mieć nadzieję
=
hoop (de), hopen
należy do
=
hoort bij
mieć nadzieję
=
hopelijk
kochać
=
houden van
dom pod wynajem
=
huurhuis (het), huurhuizen
hipoteka
=
hypotheek (de), hypotheken
koszty hipoteki
=
hypotheekkosten (de)
garderoba
=
inbouwkast (de), inbouwkasten
rozmieszczenie
=
indeling (de)
internet
=
internet (het)
korzystać z internetu
=
internetten
widomości
=
journaal (het), journaals
strona
=
kant (de), kanten
szafa
=
kast (de), kasten
kot
=
kat (de), katten
piwnica
=
kelder (de), kelders
kuchnia
=
keuken (de), keukens
minizoo
=
kinderboerderij (de) -boerderijen
kurczak
=
kip (de), kippen
klasa
=
klas (de), klassen
szafa
=
kledingkast (de), kledingkasten
wykładzina
=
kleed (het), kleden
majsterkować
=
klussen
lodówka
=
koelkast (de), koelkasten
dom własnościowy
=
koophuis (het), koophuizen
filiżanka
=
kopje (het), kopjes
kran
=
kraan (de), kranen
poduszka
=
kussen (het), kussens
lampa
=
lamp (de), pamplen
laptop
=
laptop (de), laptops
mam problemy z sąsiadami
=
last (ik heb last van mijn buren)
wanna
=
ligbad (het), ligbaden
leżeć
=
ligt, liggen
nocować
=
logeren
chodzić
=
loop (lopen)
mały odcinek drogi
=
loopafstand (de)
loteria
=
loterij (de), loterijen
mikrofala
=
magnetron (de), magnetrons
mail
=
mail (de), mails
makler
=
makelaar (de), makelaars
centrum medyczne
=
medisch centrum (het)
razem
=
mee (lees mee)
minimalnie
=
minimaal
ogród z ziołami
=
moestuin (de), moestuinen
obok
=
naast
szafka nocna
=
nachtkastje (het), nachtkastjes
natura
=
natuur (de)
nowe budownictwo
=
nieuwbouw (de)
nowe mieszkania
=
nieuwbouwwoning (de), -woningen
jeszcze raz
=
nog een keer
słoń
=
olifant (de), olifanten
o
=
om
pod
=
onder
wypadek
=
ongeluk (het), ongelukken
odkrywać
=
ontdekken
kiedyś
=
ooit
na
=
op
otwarty
=
open
piekarnik
=
oven (de), ovens
pozostałe
=
overige
za, na
=
per
rysunek
=
plaatje (het), plaatjes
miejsce
=
plaats (de) / plaatjes / plaatsen
myć zęby
=
poetsen (tanden poetsen)
piękny
=
prachtig
drukarka
=
printer (de), printers
okno
=
raam (het), ramen
egzamin na prawo jazy
=
rijexamen (het), rijexamens
szeregowiec
=
rijtjeshuis (het), rijtjeshuizen
palić
=
roken
okrągły
=
rond
przestronny
=
ruim
spokojne
=
rustige
ława
=
salontafel (de), salontafels
mieszkać razem
=
samenwonen
sauna
=
sauna (de), sauna’s
schemat
=
schema (het), schema’s
obraz
=
schilderij (het), schilderijen
sprzątać
=
schoonmaken
komin
=
schoorsteen (de), schoorstenen
szopa
=
schuur (de), schuren
sypialnia
=
slaapkamer (de), slaapkamers
spać
=
slapen
smsy
=
sms-jes
plac zabaw
=
speeltuin (de), speeltuinen
lustro
=
spiegel (de), spiegels
stać
=
staat (staan)
krzesło
=
stoel (de), stoelen
plaża
=
strand (het), stranden
pokój do nauki
=
studeerkamer (de), studeerkamers
student
=
student (de), studenten
studiować
=
studeren
pokój studenta
=
studentenkamer (de), studentenkamers
tort
=
taart (de), taarten
stół
=
tafel (de), tafels
ząb
=
tand (de), tanden
dywan
=
tapijt (het), tapijten
do wynajęcia
=
te huur
przy
=
tegen
na przeciwko
=
tegenover
rysować
=
tekenen
rysunek
=
tekening (de), tekeningen
tekst
=
tekst (de), teksten
telewizor
=
televisie (de), televisies
dzbanek do herbaty
=
theepot, theepotten
toaleta
=
toilet (het), toiletten
schody
=
trap (de), trappen
ogród
=
tuin (de), tuinen
uprawiać ogródek
=
tuinieren
pomiędzy
=
tussen
telewizja
=
tv (de), tv’s
dom bliźniak
=
twee-onder-een-kap-woning (de)
rodzaj
=
type (het), types
rozbudowa
=
uitbouw (de)
widok
=
uitzicht (het), uitzichten
wazon
=
vaas (de), vazen
zmywarka
=
vaatwasser (de), vaatwassers
od
=
vanaf
pływać statkiem
=
varen
schody
=
vaste trap
zmieniać
=
verandert (veranderen)
zarabiać
=
verdienen (geld verdienen)
przeprowadzać się
=
verhuisd (verhuizen)
stracić, gubić
=
verlizen
opowiadać
=
vertellen (over)
ogrzewanie
=
verwarming (de)
przez
=
via
latać
=
vliegen
dla, przed
=
voor
drzwi wejściowe
=
voordeur (de), voordeuren
ogród przed domem
=
voortuin (de), voortuinen
być wyposażonym
=
voorzien (van)
wyposażenie
=
voorziening (de), voorzieningen
wolnostojący
=
vrijstaand
pralka
=
wasmachine (de), wasmachines
umywalka
=
wastafel (de), wastafels
wc
=
wc (de), wc’s
mało
=
wining
budzik
=
wekker (de), wekkers
pokój do pracy
=
werkkamer (de), werkkamers
mieszkać
=
wonen
mieszkanie
=
woning (de), woningen
salon
=
woonkamer (de), woonkamers
sam
=
zelf
przypominać sobie
=
zich herinneren
siedzieć
=
zitten
tak jak
=
zoals
strych
=
zolder (de), zolders
basen
=
zwembad (het), zwembaden