NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Pools
Boom
Van start
8 Gezondheid (alle woorden)
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Pools
Nederlands
co jest
=
aan de hand
ubierać
=
aantrekken
oddychać
=
ademen
rada
=
advies (het), adviezen
kończyć się
=
afgelopen (aflopen)
odbierać
=
afhalen
kończyć
=
afmaken
już
=
al
numer alarmowy
=
alarmnummer
obie
=
allebei
karetka pogotowia
=
ambulance (de), ambulances
inaczej
=
anders
antybityki
=
antibiotic (de)
apteka
=
apotheek (de), apotheken
aptekarz
=
apotheker (de), apothekers
obciążać
=
belasten
bez energii
=
beroerd
szybkiego powrotu do zdrowia
=
beterschap
ulotka
=
bijsluiter (de), bijsluiters
środki uboczne
=
bijwerking (de), bijwerkingen
nic poważnego
=
bijzonders (niets bijzonders)
otrzymać
=
binnenkrijgen
zostać
=
blijven
torba na zakupy
=
boodschappentas (de), -tassen
zgaga
=
branderig
straż pożarna
=
brandweer (de)
tabletki do rozpuszczenia
=
bruistablet (de), bruistabletten
ból brzucha
=
buikpijn (de)
konsultacja
=
consult (het)
krem
=
creme (de), cremes
po tym
=
daarna
zamykać
=
dichtdoen
asystent lekarza
=
dokterassistent (de), -assistenten
skierować
=
doorverwijzen
dawka
=
dosis (de), doses
kręcić
=
draaien
drogeria
=
drogist (de), drogisten
naciskać
=
druk, drukken
kropla
=
druppel (de), druppels
kropić
=
druppelen
jane, wyraźne
=
duidelijk
naprawdę
=
echt
kostka
=
enkel (de), enkels
przyznać się
=
erkennen
tylko, moment
=
even
buteleczka
=
flesje (het), flesjes
fizjoterapeuta
=
fysiotherapeut (de), fysiotherapeuten
złamany, łamać
=
gebroken (breken)
zwichnąć
=
gekneusd (kneuzen)
temu
=
geleden
szczęśliwy
=
gelukkig
lekarstwo
=
geneesmiddel (het), geneesmiddelen
goić
=
genezen
upadać
=
gevallen (vallen)
uczucie
=
gevoel (het)
zdrowy
=
gezond
zdrowszy
=
gezonder
opieka zdrowotna
=
gezondheidszorg (de)
grypa
=
griep (de)
rozpoznawać
=
herkennen
syrop na kaszel
=
hoestdrank (de), hoestdranken
bół głowy
=
hoofdpijn (de)
lekarz
=
huisarts (de), huisartsen
gabinet lekarza
=
huisartsenpraktijk (de) -praktijken
pomoc
=
hulp (de) / hulpdienst (de)
rzeczywiście
=
inderdaad
informacja
=
informatie (de)
zażywać
=
innemen
instrukcja
=
instructie (de), instructies
dolegliwość
=
klacht (de), klachten
gorączka
=
koorts (de)
kuracja
=
kuur (de), kuren
przychodzić, pochodzić
=
kwam (komen)
odwiedzać
=
langskomen
ból
=
last
wypić
=
leegdrinken
dobrze, miło
=
lekker
część ciała
=
lichaamsdeel (het)-delen
w lewo
=
links
udawać się
=
lukt (lukken)
tabletka na żołądek
=
maagtablet (de), maagtabletten
lekarstwo
=
medicijn (het), medicijnen
zabierać ze sobą
=
meenemen
źle się czuć
=
misselijk
moment
=
moment (het), momenten
spray do nosa
=
neusspray (de)
potrzebować
=
nodig hebben
badać
=
onderzoeken
wypadek
=
ongeluk (het), ongelukken
mniej więcej
=
ongeveer
zapalenie
=
onstekking (de), onstekkingen
krople do uszu
=
oordruppel (de), oordruppels
ból ucha
=
oorpijn (de)
dzwonić
=
opbellen
pić
=
opdrinken
otwierać
=
opendoen
odbierać
=
ophalen
rozpuszczać, rozwiązywać
=
oplossen
sprzątać
=
opruimem
wąchać
=
opstuiven
wstawać
=
opstaan
przechodzić
=
overgaan
przejmować
=
overnemen
brać
=
pakken
ból
=
pijn (de)
boleć
=
pijn doen
czyścić
=
poetst (poetsen)
policja
=
politie (de)
pompa
=
pompje (het), pompjes
program
=
programma (het), programma’s
kropka
=
punt (de), punten
recepta
=
recept (het), recepten
recepcjonistka
=
receptioniste (de), receptionistes
w prawo
=
rechts
odpoczynek
=
rust
od
=
sinds
bić, zdać
=
slagen
połykać
=
slikken
smarować
=
smeren
rana cięta
=
snee (de)
wyjątkowe
=
speciaals
ból mięśni
=
spierpijn (de)
ostry dyżur
=
spoedeisend
uprawiać sport
=
sporten
spray
=
spray (de), spray’s
opaska
=
steunverband (het)
wzrastać
=
stijgen
kończyć
=
stoppen
za chwilę
=
straks
tabletka
=
tablet (de), tabletten
wracać
=
terugkomen
zadowolony
=
tevreden
wychodzić za mąż
=
trouwen
ściągać
=
uitdoen
zapraszać
=
uitnodigen
wysypiać się
=
uitslapen
wypluć
=
uitspuiten
wyłączyć
=
uitzetten
samo z siebie
=
vanzelf
bandaż
=
verband (het)
dalej
=
verder
podwyższenie
=
verhoging (de)
przeziębiony
=
verkouden
przeziębienie
=
verkoudheid (de)
zatkany
=
verstopt
spadać
=
viel (vallen)
widzieć
=
zag (zien)
spadać, nie zdać
=
zakken
maść
=
zalf (de)
bardzo
=
zeer
zapisywać się
=
zich inschrijven
czuć się
=
zich voelen
widzieć
=
zie (zien)
szpital
=
ziekenhuis (het), ziekenhuizen
ciężki
=
zwaar
słabe
=
zwakke