Nederlands : Nederlands schoenen (de schoen) = shoes hakken (de hak) = hier: high heels, ook: heels de functie = hier: position, ook: function het aantal = number IT’ers (de IT’er) = IT technicians begeleidt (begeleiden) = to supervise, to coach zichzelf = hier: themselves, ook: oneself aangesloten bij (aansluiten bij / op) = hier: to join, ook: to align with de ondersteuning = support worstelen met = to struggle with het inzicht = insight hierdoor = because of this tussen passen (passen (tussen)) = to fit (in with) dezelfde = the same pas je … aan ((zich) aanpassen (aan)) = to adapt (to) wegjagen = to chase away eisen (de eis) = requirements, demands eisen = to require, to demand de maatschappij = society, company