Nederlands : Nederlands À la carte = De gasten kiezen zelf hun menu aan de hand van de spijskaart. Annonceren = Omroepen/ doorgeven van een bestelling in de keuken. Aperitief = Eetlustopwekkend drankje. Assiette = Bord. Bain-Marie = Heetwaterbad, au bain- Marie bereiden is in een heet waterbak bereiden. Bouquet = Geur van de wijn. Brunch = Een maaltijd met de karakteristieken van zowel het ontbijt als de lunch. Brunoise = In blokjes gesneden. Chafing dish = Verplaatsbare warm waterbak. Cloche = Deksel om een bord of schaal af te dekken tijdens het transport. Commis = Aankomend kok of kelner. Commode = Opbergkast voor materialen die gebruikt worden bij het serveren. Compotière = Glazen schaal Coupe = Glas dat gebruikt wordt om o.a. culinaire cocktails in te serveren. Couvert = Hetgeen voor een gast wordt opgedekt. Culinair = Goed op elkaar afgestemd eten en drinken. Débarrasseren = Afruimen. Décanteren = Het voorzichtig overschenken van rode wijn in een karaf. Dépot = Het bezinksel in een fles wijn. Digestief = Een spijsverteringsbevorderend drankje. Dresseren = Netjes op bord overbrengen/ opmaken. En assiette = Op een bord. En terrine = In een terrine geserveerd. Entier = Geheel geserveerd. Etiquette = Gedragsregels. Fileren = Het verwijderen van filets, vel en graat (bijvoorbeeld bij vis). Flamberen = Een gerecht met een alcoholische drank op smaak brengen en in brand steken. Frapperen = Het glas koelen, door een ijsblokje erin rond te draaien. Friandises = Zoetigheden (bijvoorbeeld bonbons) bij de koffie. Garneren = Versieren. Gastronoom = Specialist op culinair gebied. Guéridon = Bijzettafel, waaraan de gastheer kan werken in het bijzijn van de gasten. Gratineren = Van een bruin korstje voorzien. Hors d’oeuvre = Voorgerecht. Legumière = Groenten/ aardappelschaal. Louche = Soep- opscheplepel. Mastiek maken = Voorbereidende werkzaamheden zoals het schoonmaken en bijvullen. Ménage = Kruiderijen die op tafel kunnen worden gezet. Mise en place = Voorbereidende werkzaamheden, het serveergereed maken. Molton = Onderlaken (van kunststof of katoen). Napperen = Met saus bedekken. Napperon = Dekservet. Office = Werkruimte voor de gastheer gelegen tussen de keuken en het restaurant. Placeren = De gasten behulpzaam zijn bij het plaatsnemen aan (een) tafel. Plat du jour = Dagschotel. Plateau = Dienblad. Plongeur = Afwasser in de keuken. Pocheren = Het gaarmaken bij een temperatuur die vlak onder het kookpunt ligt. Poleren = Opwrijven. Quenelle = Met een of twee lepels gevormde ovale “balletjes”van een farce of een mousse. Réchaud = Komfoor om gerechten warm te houden. Routing = De route die gelopen wordt van, naar en in het restaurant door medewerkers en gasten Saucière = Sauskom. Side- plate = Bordje dat links wordt opgedekt bestemd voor toast, brood, enkelvoudige salade en compote. Sommelier = Gastheer die als taak heeft het adviseren, verkopen en verzorgen van wijnen. Tipje = Klein plat schaaltje. Trancheren = Het in plakken snijden van bijv. vlees. Transporteren = Vervoeren. Veganist = Iemand die geen dierlijke producten gebruikt. Vegetariër = Iemand die geen voedsel gebruikt waar een dier voor gedood moet worden.