niet (bij imp. / conj. van aansporing en verbod / en opt. van wens) / dat (na ww. van vrezen)
|
leren kennen / vernemen / begrijpen
|
het is nodig dat / het / men moet
|
boven / ter bescherming / verdediging van / ten behoeve van
|
part. van εἰμί (zijn)
|
willen / bereid zijn
|
verspreid over / ter hoogte van / volgens / wat betreft
|
...en
|
zich tonen / verschijnen
|
in
|
stoten / duwen
|
van...vandaan / vanaf / vanaf / sinds
|
aanwijzen / (aan)tonen
|
geboren worden / ontstaan / worden (als koppelwerkwoord) / gebeuren
|
nergens
|
van hier
|
aarde / grond / land
|
ander / overig
|
mij / mezelf
|
voet / poot
|
goed
|
wapens
|
met / in gezelschap van / met behulp van
|
woede / toorn / drift
|
man
|
gestalte / uiterlijk / vorm / soort
|
leiden / brengen
|