NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Spaans
De Uitgeversgroep
SPA 0 op A1-niveau
A1 - Deel Vrijetijdssector - 1e editie
SPA 0, blok 3
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Spaans
Nederlands
a menudo
=
vaak
¿A qué se dedica…?
=
werk: wat voor werk doet…
abogado / -a
=
advocaat
abuelos
=
grootouders
accidente
=
ongeluk
accidente de coche
=
auto-ongeluk
administrativo
=
administratief medewerker
adornos navideños n
=
kerstversieringe
aduanero / -a
=
douanebeambte
agente de policía
=
politieagent(e)
al año
=
per jaar
algo así
=
zoiets
alguien
=
iemand
animador / -a
=
animatiemedewerker / -ster
arquitecto / -a
=
architect / -e
asistente social
=
maatschappelijk werker
auxiliar de vuelo
=
stewardess / steward
avión
=
vliegtuig
ayudante de cocina
=
keukenhulp
azafata
=
hostess
banco
=
bank
barman
=
barman
belén
=
kerststal
bombero
=
(m) brandweerman
botones
=
bell boy
cada uno
=
elk
cafetaría
=
eetcafé / lunchroom
cajera
=
kassière
calvo / -a
=
kaal
camarera
=
serveerster
camarera (v) de habitaciones
=
kamermeisje
camarero
=
ober
camionero
=
vrachtwagenchauffeur
campesino, -a
=
boer / -in
camping
=
camping
cantante
=
zanger / -es
carnicero
=
slager (de persoon)
carrera
=
studie
casi
=
bijna
chófer
=
chauffeur
cine
=
bioscoop
cita
=
afspraak
cocinera
=
kokkin
cocinero
=
kok
como ya sabes
=
zoals je al weet
conocer
=
kennen
conozco
=
ik ken
conserje
=
conciërge
contable
=
boekhouder
corto / -a
=
kort
crees
=
je gelooft
creo
=
ik geloof
cuando
=
toen
¿Cuándo?
=
wanneer
cuentas
=
je telt mee
decir
=
zeggen
dedicarse a
=
zich wijden aan (een beroep bijv.)
dedicarse a: ¿A qué se dedica…?
=
Wat voor werk doet…?
dentista
=
tandarts
dependienta
=
verkoopster (in winkel)
dependiente
=
verkoper (in winkel)
Derecho
=
Rechten
desde hace / desde que
=
sinds
Día de Año Nuevo
=
Nieuwjaarsdag
Día de la Salud
=
Dag van de Gezondheid
Día de los Inocentes
=
Dag van de Onnozelen
Día de Nochebuena
=
Dag van Kerstavond
dicho
=
gezegd
director
=
directeur
echar de menos
=
missen
editor / -a
=
uitgever
electricista
=
electriciën
empleado / -a de banco
=
bankmedewerker
empresa
=
bedrijf
en casa
=
thuis
Encantada.
=
Prettig kennis te maken.
enfermera
=
verpleegster
enfermero
=
verpleger
entender
=
begrijpen
entiendo
=
begrijp: ik begrijp
Época de Navidad
=
Kersttijd
Es como si fuera...
=
Het is alsof hij... is.
es que
=
eigenlijk
escuela
=
school
especialista
=
specialist / -e
Están todos los que son
=
Er is er geen één te veel bij.
estatura
=
lengte (van mens)
esteticista
=
schoonheidsspecialiste
estos
=
dit
fábrica
=
fabriek
familiares
=
familieleden
fontanero
=
loodgieter
forma
=
manier
foto
=
foto
fotógrafo / -a
=
fotograaf / fotografe
fuera (de)
=
buiten
fuera de casa
=
buitenshuis
gente
=
mensen
gerocultor
=
bejaardenverzorger
gerocultora
=
bejaardenverzorgster
gimnasio
=
fitness centrum
gordo / -a
=
dik
El Gordo
=
winnende lot
guapo / -a
=
knap
guía
=
gids
guía turística
=
reisleidster
guía turístico
=
reisleider
guitarra
=
gitaar
hace…
=
geleden
he
=
ik heb (voltooide tijd)
hermanos
=
broers (broers en zussen)
igualmente
=
insgelijks
impaciente
=
ongeduldig
importante
=
belangrijk
informador
=
informatiemedewerker
informadora
=
informatiemedewerkster
informático / -a
=
computerdeskundige
irse
=
gaan (weggaan)
jardinero
=
tuinman
jefa
=
cheffin
jefe
=
chef
juez
=
rechter
largo
=
lang
Es una lástima.
=
Het is jammer.
limpiador
=
schoonmaker
limpiadora
=
schoonmaakster
llamarse
=
heten
Lo importante es tener salud.
=
Het belangrijkste is een goede gezondheid.
luego
=
daarna
más cerca
=
dichterbij
más importante
=
belangrijkste
materno / -a
=
van moeders zijde
mecánico
=
monteur
médico / -a
=
arts
mí
=
mij (na een voorzetsel)
Ministerio de Hacienda
=
het Ministerie van Financiën
mío / -a
=
van mij
Mucho gusto.
=
Aangenaam.
murió
=
stierf
músico / -a
=
muzikant / -e
nacer
=
geboren worden
nacimos
=
wij werden geboren
nada
=
niets
naturalmente
=
natuurlijk
Navidad
=
Kerstmis
no quiere
=
ze wil niet
Nochebuena
=
Kerstavond
Nochevieja
=
Oudejaarsavond
normal
=
normaal
notario / -a
=
notaris
nunca
=
nooit
o sea
=
dus
¡Oye!
=
Zeg! (uitroep)
panadero
=
bakker
paterno / -a
=
van vaders zijde
payaso
=
clown
peluquero / -a
=
kapper / kapster
periodista
=
journalist
peso
=
gewicht
piano
=
piano
piloto
=
piloot
pinchadiscos
=
disc jockey
pintor
=
schilder
por último
=
tenslotte
presentar
=
voorstellen
prima
=
nicht
primo
=
neef
profesión
=
beroep
profesor / -a
=
leraar / lerares
profesor / -a de natación
=
zweminstructeur / -trice
propia
=
eigen
pues
=
nou
pues sí que
=
dan wel
¡Qué bien!
=
Wat leuk!
¡Qué chica más guapa!
=
Wat een knap meisje!
¡Que no!
=
Welnee!
¡Qué va!
=
Kom nou!
querer
=
willen
quién
=
wie
quiénes
=
wie (meervoud)
recepcionista
=
receptionist(e)
regalo
=
cadeautje
residencia (v) de ancianos
=
verzorgingstehuis
resto
=
rest
reunión familiar
=
familiereünie
revisor / -a de cuentas
=
accountant
Reyes Magos
=
Drie Koningen
saber
=
weten
salud
=
gezondheid
Se me olvidaba.
=
Dat vergat ik nog.
Se vino a vivir con nosotros.
=
Ze kwam bij ons wonen.
secretaria
=
secretaresse
secretario
=
secretaris
si
=
als
sobrecargo
=
purser
socorrista
=
eerstehulpverlener
soldador
=
lasser
sorteo
=
loterijtrekking
tan
=
zo
tanto / -a
=
zoveel
tarde
=
laat
taxista
=
taxichauffeur / -se
telefonista
=
telefonist / -e
tener que
=
moeten
tengo que
=
ik moet
tengo que irme
=
ik moet gaan
tía
=
tante
tienda
=
winkel
tienda de ropa
=
kledingzaak
tienes
=
je hebt
tío
=
oom
tíos
=
oom en tante
tocar
=
aanraken, bespelen
Todos le llamamos…
=
We noemen hem allemaal…
Todos los que están en la
=
Iedereen die op de foto staat
foto me tocan algo
=
is familie van me
un par de
=
een paar
una familia unida
=
een hecht gezin
¡Vaya vaya!
=
Nou nou!
vecina
=
buurvrouw
vecino
=
buurman
vendedor / -a
=
verkoper
veo
=
ik zie
ver
=
zien
veterinario / -a
=
dierenarts
vez
=
keer
vida
=
leven
vigilante
=
bewaker
voy yo
=
kom ik