Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • el programa = het programma
  • la crepería = het pannenkoekenhuisje
  • la nacionalidad = de nationaliteit
  • el código postal = de postcode
  • la queja = de klacht
  • el flamenco = het Vlaams
  • la televisión = de televisie
  • un televisor = een t.v. toestel
  • la cinta de vídeo = de videoband
  • la sauna = de sauna
  • la puerta = de deur
  • la fábrica de quesos = de kaasmakerij
  • la catedral = de kathedraal
  • el museo = het museum
  • Portugal = Portugal
  • Argentina = Argentinië
  • un arreglo = een arrangement
  • la señora de la limpieza = de schoonmaakster
  • el lampista = de loodgieter
  • el cocinero = de kok
  • el electricista = de electriciën
  • el pinchadiscos = de discjockey
  • el pasaporte = het paspoort
  • el belga = de Belg
  • el comedor = de eetzaal
  • el ajo = de knoflook
  • la patata = de aardappel
  • la gasolinera = het benzinestation
  • el ticket = het ticket
  • una agencia de coches de alquiler = een autoverhuurbedrijf
  • el autobús = de bus
  • el prefijo = het netnummer
  • el marido = de echtgenoot
  • la española = de Spaanse
  • dedicarse = zich wijden aan
  • ¿A qué se dedica usted? = Wat voor werk doet u?
  • salir para = vertrekken naar
  • a las diez y diecisiete = Om 10 uur 17
  • a las ocho = om acht uur
  • en el caso de = in het geval van
  • porque = omdat
  • incluido = inbegrepen, inclusief
  • El IVA está incluido. = De BTW is inbegrepen
  • a las diez menos cuarto de la mañana = om kwart voor tien ‘s ochtends
  • a las cuatro y veinte de la tarde = Om tien voor half vijf ‘s middags
  • a las once menos diez de la noche = Om tien voor elf ‘s avonds
  • Hable despacio, por favor. = Spreekt u langzaam, alstublieft.
  • por la mañana = ’s ochtends
  • por la tarde = ’s middags / ‘s avonds
  • por la noche = ’s avonds laat / ‘s nachts
  • en este momento = op dit moment
  • ¿Cuántos años tienes? = Hoe oud ben je?
  • cero = nul
  • contar (ue) con = beschikken over
  • El hotel cuenta con… = Het hotel beschikt over…
  • este coche = deze auto (mnl. e.v.)
  • estos coches = deze auto’s (mnl. m.v.)
  • esta casa = dit huis (vr. e.v.)
  • estas casas = deze huizen (vr. m.v.)
  • ese hotel = dat hotel (mnl. e.v.)
  • esa empresa = dat bedrijf (vr. e.v.)
  • esos hoteles = die hotels (mnl. m.v.)
  • esas empresas = die bedrijven (vr. m.v.)
  • abierto = open
  • ¿Cuánto le debo? = Hoeveel ben ik u schuldig?