Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • el / la telefonista = de telefonist(e)
  • las cebollas = de uien
  • la tortilla = de aardappelomelet
  • el pescado = de vis (om te eten)
  • la carne = het vlees
  • el gran almacén = het warenhuis
  • el departamento = de afdeling
  • el viaje de negocios = de zakenreis
  • el departamento de personal = de personeelsafdeling
  • usted / le / la = u
  • ¿Trabaja usted aquí? = Werkt u hier?
  • Le pongo con el director. = Ik verbind u door met de directeur
  • antiguo / viejo = oud
  • una iglesia antigua = een oude kerk
  • un hombre viejo = een oude man
  • el tenedor = de vork
  • la cuchara = de lepel
  • el cuchillo = het mes
  • el plato = het bord
  • el limón = de citroen
  • la barra = de bar
  • la factura = de factuur
  • el taburete = de barkruk
  • otro = ander / nog een
  • Otro café, por favor = Nog een koffie, alstublieft