Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • a cuadros = geruit
  • a rayas = gestreept
  • abrigo, el = jas, de
  • ¡adivina! = raad / raden maar!
  • alegrarse de = zich verheugen op
  • alguna vez = eens / een keer
  • alojarse = logeren / verblijven
  • amarillo / -a = geel
  • azul = blauw
  • bañador, el = badpak, het / zwembroek, de
  • beso, el = kus, de
  • blusa, la = blouse, de
  • botas, las = laarzen, de
  • broma, la = grap, de
  • calcetines, los = sokken, de
  • camisa, la = overhemd, het
  • camiseta, la = shirt / t-shirt, het
  • cepillo de dientes, el = tandenborstel, de
  • chanclas, las = slippers, de
  • chaqueta, la = jas / colbert, de
  • chubascos, los = regenbuien, de
  • cielo, el = hemel, de
  • clase, la = les / klas, de
  • color, el = kleur, de
  • compañeros de clase, los = klasgenoten, de
  • corazón, el = hart, het
  • corbata, la = stropdas, de
  • corto / -a = kort
  • ¡cuánto me alegro! = ik verheug me er op!
  • cumplir 17 años = jaar worden
  • de moda = in de mode
  • decidir = beslissen
  • espaguetis, los = spaghetti, de
  • está despejado = het is onbewolkt
  • esta mañana = vanochtend
  • está medio nublado = het is half bewolkt
  • esta noche = vanavond / vannacht
  • está nublado = het is bewolkt
  • está soleado = het is zonnig
  • estar cansado / -a = moe zijn
  • estátua, la = standbeeld, het
  • estupendamente = geweldig
  • extranjero / -a = buitenlands
  • falda, la = rok, de
  • ¡felices vacaciones! = fijne vakantie!
  • frío / -a = koud
  • gafas, las = bril, de
  • gafas de sol, las = zonnebril, de
  • Ginebra = Genève
  • ginebra, la = jenever, de
  • gorra, la = pet, de
  • grados = graden / °C
  • gris = grijs
  • hablar por teléfono = bellen
  • hace ....grados (bajo cero) = het is ....graden (onder nul)
  • hace buen tiempo = het is goed / mooi weer
  • hace calor = het is warm
  • hace frío = het is koud
  • hace mal tiempo = het is slecht weer
  • hace sol = de zon schijnt
  • hace viento = het waait
  • hacer la maleta = de koffer inpakken
  • hacer las prácticas = stage lopen
  • hamburguesas, las = hamburgers, de
  • ¡hasta pronto! = tot snel!
  • hay de todo = er is van alles
  • hay niebla = het is mistig
  • hay tormenta = het stormt / onweert
  • hiela = het vriest
  • hoy = vandaag
  • huevos fritos, los = gebakken eieren, de
  • ir a clase = naar de les / naar school gaan
  • irse de vacaciones = op vakantie gaan / vertrekken
  • isla, la = eiland, het
  • jersey, el = trui, de
  • largo / -a = lang
  • lista de vacaciones, la = vakantielijstje, het
  • llevar = dragen
  • llevarse = meenemen
  • llueve mucho / poco = het regent veel / weinig
  • macarrones, los = macaroni, de
  • mamá, la = moeder / mama, de
  • manga, la = mouw, de
  • marrón = bruin
  • me alegro de verte = ik verheug me erop om jou te zien
  • Mediterráneo, el = Middellandse Zee, de
  • minifalda, la = minirok / korte rok, de
  • mochila, la = rugzak, de
  • muchísimo = heel erg veel
  • museo de cera, el = wassenbeeldenmuseum, het
  • naranja = oranje
  • negro / -a = zwart
  • nieve, la = sneeuw, de
  • noticias del tiempo, las = weerbericht, het
  • nube, la = wolk, de
  • nunca = nooit
  • olvidar = vergeten
  • pan francés, el = stokbrood, het
  • pantalón, el = broek, de
  • pantalón corto, el = korte broek, de
  • papá, el = vader / papa, de
  • papeles de viaje, los = reispapieren, de
  • paraguas, el = paraplu, de
  • parque temático, el = themapark / attractiepark, het
  • pasar tiempo en = tijd doorbrengen in / op
  • pasta dentífrica / pasta de dientes, la = tandpasta, de
  • peine, el = kam, de
  • pelo, el = haar, het
  • pelota, la = bal / voetbal, de
  • perfecto / -a = perfect
  • por fin = eindelijk
  • por la mañana = ‘s ochtends / in de ochtend
  • por la tarde = ‘s middags / in de middag
  • posibilidad, la = mogelijkheid, de
  • postal, la = ansichtkaart, de
  • próximo / -a = volgend / volgende
  • ¡qué suerte! = wat een geluk!
  • ¿qué tiempo hace? = wat voor weer is het?
  • querido / -a: = lieve..., / beste...,
  • queso, el = kaas, de
  • quinto, el = 5e, de
  • recomendable = aan te raden / raadzaam
  • regalar = schenken / cadeau doen
  • reloj, el = klok / horloge, de
  • ¡repite! = herhaal!
  • riesgo, el = risico, het / kans, de
  • rojo / -a = rood
  • ropa, la = kleding, de
  • ropa de abrigo, la = warme kleding, de
  • salchicha, la = worst, de
  • sandalias, las = sandalen, de
  • sangre, la = bloed, het
  • sangría, la = sangria, de
  • ser práctico / -a = handig zijn
  • siempre = altijd
  • siglo, el = eeuw, de
  • sitio, el = plaats / plek, de
  • tacón, el = hak, de
  • tarjeta de banco / tarjeta bancaria, la = bankpas, de
  • temperatura, la = temperatuur, de
  • tiempo, el = weer, het
  • típico / -a = typisch
  • toalla, la = handdoek, de
  • todo / -a = heel / de hele
  • tormenta, la = onweer, het / storm, de
  • va a llover / nevar / helar = het gaat regenen / sneeuwen / vriezen
  • vaqueros, los = spijkerbroek, de
  • variar = variëren
  • verde = groen
  • vestido, el = jurk, de
  • viento, el = wind, de
  • viento fuerte = harde / stevige wind
  • violeta = paars
  • violeta, la = viooltje, het
  • ya = al
  • zapatillas, las = gymschoenen, de