Spaans : Nederlands el examen = het examen la propiedad = het bestanddeel energético = energie- el hidrato de carbono = het koolhydraat en particular = in het bijzonder la glucosa = de glucose la fuente = de bron aumentar = vergroten / verhogen el nutriente = de voedingsstof la vitamina = de vitamine la sal mineral = het mineraalzout el potasio = het kalium el magnesio = het magnesium el zinc = het zink el oligoelemento = het sporenelement el litio = het lithium el silicio = het silicium el selenio = het selenium el cromo = het chroom directamente = rechtstreeks la capacidad = het vermogen la concentración = de concentratie la memoria = het geheugen el rendimiento = het rendement el estado de ánimo = de gemoedstoestand fundamental = wezenlijk el periodo = de periode la pauta = de richtlijn pleno = volledig sencillo = eenvoudig completo = compleet afrontar = het hoofd bieden la energía = de energie evitar = vermijden la falta = het tekort / het gebrek influir = beïnvloeden la comida rápida = het fastfood sustituir = vervangen azucarado = gezoet distribuir = verdelen excesivo = overmatig excitante = oppeppend / stimulerend despierto = wakker provocar = teweegbrengen el nerviosismo = de nervositeit dificultar = bemoeilijken el descanso = de rust el té = de thee la hamburguesa = de hamburger la manzanilla = de kamille la caloría = de calorie