Spaans : Nederlands la leyenda = de legende / het verhaal el autor = de schrijver la autora = de schrijfster la provincia = de provincie declararse = uitbreken el incendio = de brand forestal = bos- movilizarse = in actie komen la emergencia = het noodgeval el voluntario = de vrijwilliger la voluntaria = de vrijwilligster el bombero = de brandweerman la bombera = de brandweervrouw el helicóptero = de helikopter el hidroavión = het watervliegtuig apagar = doven / blussen la técnica = de specialiste / de technicus el técnico = de specialist / de technicus evaluar = schatten / vaststellen el daño = de schade el cadáver = het lijk el submarinista / la submarinista = de duiker la explicación = de uitleg ocurrírsele = in hem / haar opkomen llenar = vullen el depósito = het reservoir / de tank absorber = opzuigen el caso = de zaak / het geval aclarar = ophelderen el control = de controle parar = stoppen la guardia = de politieagente el guardia = de politieagent aprovechar = benutten huir = vluchten meter = zetten presentarse = opduiken negar = ontkennen el hecho = het feit el coche patrulla = de surveillancewagen encendido = aan / brandend disponible = beschikbaar bebido = aangeschoten la pesca = het vissen submarino = onderwater-