Spaans : Nederlands
la regla = de regel
el sonido = het geluid / de klank
él = hij
nosotros = wij
vosotros = jullie
ellos / ella = zij
ellos = zij
el singular = het enkelvoud
el plural = het meervoud
brasileño = Braziliaans
el masculino = het mannelijk
el femenino = het vrouwelijk
marroquí = Marokkaans
mexicano = Mexicaans
belga = Belgisch
estudias = je studeert
ecuatoriano = Ecuadoraans
guineano = uit Equatoriaal-Guinea
panameño = Panamees
dominicano = Dominicaans
colombiano = Colombiaans
salvadoreño = Salvadoriaans
hondureño = Hondurees
paraguayo = Paraguayaans
uruguayo = Uruguayaans
costarricense = Costa Ricaans
peruano = Peruaans
venezolano = Venezolaans
boliviano = Boliviaans
cubano = Cubaans
guatemalteco = Guatemalteeks
nicaragüense = Nicaraguaans
portorriqueño = Porto Ricaans
la sílaba tónica = de beklemtoonde lettergreep