- Spaans Nederlands
- ¿Cuánto cuestan…? = Hoeveel kosten …?
- la maleta = de koffer
- claro = natuurlijk
- ¿Cómo se dice…? = Hoe zeg je …?
- los vaqueros = de spijkerbroek
- la falda = de rok
- el jersey = de trui
- la bufanda = de sjaal
- el bañador = de zwembroek / het badpak
- la chaqueta = de jas / het jasje
- toma = neem
- ¡muchas gracias! = heel erg bedankt!
- noventa y cinco = vijfennegentig
- las compras = de boodschappen
- el euro = de euro
- ¡Qué caro! = Wat duur!
- me lo llevo = ik neem hem
- ¿Qué es esto? = Wat is dit?
- demasiado = te (veel)
- el bolso = de tas
- amarillo = geel
- gris = grijs
- rosa = roze
- naranja = oranje