Spaans : Nederlands
combinar = combineren
la forma = de vorm
la libertad = de vrijheid
admirar = bewonderen
el edificio = het gebouw
el cambio = de verandering
la imagen = het imago
tener aspecto de = het uiterlijk hebben van
anticuado = ouderwets
te deseamos = we wensen je
limpio = schoon
llevar ropa = kleding dragen
se hace = wordt gemaakt
bajo = laag
apoyar = steunen
la fábrica = de fabriek
la empresa = het bedrijf
la sociedad = de samenleving
invitar = uitnodigen
tras = achter
consumir = kopen
la marca = het merk
el arte = de kunst
el paso = de stap
claro = helder / licht
la corona = de kroon
el traje = het pak
la rosa = de roos
la vela = de kaars
el pastel = de taart
perdone = pardon
ahí = daar
perfecto = perfect