el vocabulario la gramática ser
llamarse la comunicación la destreza
la cultura relaciona el lápiz
la regla la mochila el borrador
la mesa la pizarra el bolígrafo
el diccionario la silla el libro
el ordenador el cuaderno el sacapuntas
las tijeras la goma de borrar escucha
practica este la expresión
tradúcelas puedes repetir
por favor el favor ¿qué?
zijn de grammatica de woordenschat
de vaardigheid de communicatie heten
het potlood verbind de cultuur
de bordenwisser de rugzak de liniaal
de balpen het schoolbord de tafel
het boek de stoel het woordenboek
de puntenslijper het schrift de computer
luister de gum de schaar
de uitdrukking dit / deze oefen
herhalen je kunt vertaal ze
wat? de gunst alsjeblieft
significa el reloj lo siento
pero no te
entiendo ¿cómo? se dice
decir en español el español
hablar más despacio más
despacio la pregunta con
la respuesta me ¿en qué página?
la página estamos deletrea
claro otra vez
y repite el diálogo
el abecedario pregunta contesta
het spijt me het horloge het betekent
jou nee maar
men zegt hoe? ik begrijp
het Spaans in het Spaans zeggen
meer langzamer praten
met de vraag langzaam
op welke pagina? mij het antwoord
hij spelt we zijn de pagina
nog een keer natuurlijk ja
het gesprekje herhaal en
antwoord vraag het alfabet
tu como el ejemplo
te llamas escribir el compañero
la compañera completa sin
juega al veo, veo veo
ves un la cosita
la letrita ahora
lee el mapa la ciudad
la comunidad la lengua oficial
la capital está el centro
el país hay autónomo
por ejemplo el noreste el este
het voorbeeld zoals jouw
de klasgenoot schrijven je heet
zonder vul aan de klasgenote
ik zie ik zie, ik zie wat jij niet ziet speel
het dingetje een je ziet
jij nu het lettertje
de stad de landkaart lees
officieel de taal de autonome regio
het centrum is de hoofdstad
autonoom er is / er zijn het land
het oosten het noordoosten bijvoorbeeld
el sur el norte el noroeste
me llamo tengo doce años tengo
doce el año soy
soy de en el padre
el mecánico la madre el camarero
la camarera ¿qué tal? trece
junto a junto al el mar
el mar mediterráneo el hermano la hermana
muy bien / buen el estudiante
¿quién? sevillano
het noordwesten het noorden het zuiden
ik heb ik ben twaalf jaar ik heet
ik ben het jaar twaalf
de vader in ik kom uit
de ober de moeder de monteur
dertien hoe gaat het? de serveerster
de zee naast de naast
de zus de broer de Middellandse Zee
de leerling goed heel / erg
uit Sevilla wie?