Spaans : Nederlands comer = eten el boli = de balpen rellena = vul in el hueco = het gat el diario = het dagboek el correo electrónico = de e-mail el restaurante = het restaurant la fruta = het fruit el campo = het platteland el examen = het examen el fin de semana = het weekend la habitación = de kamer la bicicleta = de fiets el miembro = het lid el pez = de vis la mascota = het huisdier