- Spaans Nederlands
- querer = willen
- la comida = het eten
- la bebida = het drinken
- el pan = het brood
- la zanahoria = de wortel
- la pasta = de pasta
- la galleta = het koekje
- el tomate = de tomaat
- la naranja = de sinaasappel
- el atún = de tonijn
- el filete = de filet
- el plátano = de banaan
- el pollo = de kip
- los frutos secos = de noten en gedroogde vruchten
- el fruto = de vrucht
- seco = droog
- el queso = de kaas
- el yogur = de yoghurt
- el calamar = de inktvisring
- la leche = de melk
- clasifica = rangschik
- los alimentos = de levensmiddelen
- el pescado = de vis
- la carne = het vlees
- la verdura = de groente
- los lácteos = de zuivelproducten
- comprar = kopen
- mejor = beter
- el italiano = de Italiaan
- de postre = als toetje
- el postre = het toetje
- rico = lekker
- la vitamina = de vitamine
- el agua = het water
- la selección = de selectie
- el tipo = de soort
- la cocina = de keuken
- vegetariano = vegetarisch
- la ensalada = de salade
- la fábrica = de fabriek
- la especialidad = de specialiteit
- el chivito = het bokje
- casero = huisgemaakt
- el café = de koffie
- el granero = de graanzolder
- espectacular = geweldig
- la barra = de bar
- gran = groot
- el sol = de zon
- el rancho = de boerderij
- el guacamole = de guacamole
- la enchilada = de enchilada
- el burrito = de burrito
- la tarta = de taart
- el carioca = de inwoner van Rio de Janeiro
- la churrasquería = het barbecuerestaurant
- auténtico = authentiek
- tradicional = traditioneel
- saboree = proef
- sabroso = smakelijk
- fresco = vers
- el cocido = de stoofpot
- exquisito = verrukkelijk
- la barbacoa = de barbecue
- la parrillada = de mixed grill
- el lomo = het lendenstuk
- el buey = de os