Spaans : Nederlands el cuidador = de verzorger la cuidadora = de verzorgster el mamífero = het zoogdier el ciervo = het hert la cebra = de zebra luego = daarna el terrario = het terrarium la boa = de boa la jaula = de kooi tener a su cargo = onder zijn hoede hebben el cargo = de zorg enfermo = ziek controlar = controleren vigilar = toezicht houden op terminar = eindigen el orangután = de orang-oetan la leche condensada = de gecondenseerde melk condensado = gecondenseerd la anemia = de bloedarmoede recuperarse = herstellen el / la bebé = de baby mantenerse = blijven encerrado = opgesloten el gallinero = het kippenhok por este motivo = daardoor el motivo = de reden sufrir = lijden aan la malformación = de misvorming el hueso = het bot las extremidades = de ledematen dañado = beschadigd débil = zwak capaz = in staat moverse = zich bewegen tras = na el rescate = de redding el viaje = de reis el barco = de boot la organización = de organisatie sufrido = geleden dar miedo = bang maken el miedo = de angst