Spaans : Nederlands el nacimiento = de geboorte el potro = het veulen acaba de nacer = is zojuist geboren acabar de = zojuist gedaan hebben la yegua = de merrie lavar = wassen el pie = de voet la cabeza = het hoofd despertarse = wakker worden la fuerza = de kracht ponerse de pie = gaan staan delgado = dun la pata = de poot mamar = aan de borst drinken se vuelve a dormir = gaat opnieuw slapen volver a = opnieuw doen dormirse = in slaap vallen el litro = de liter la hierba = het gras engordar = dikker worden la pradera = de weide simpático = vriendelijk tranquilo = rustig la mirada = de blik diario = dagelijks grueso = grof saltar = springen