Spaans : Nederlands
el emigrante = de emigrant
el sistema operativo = het besturingssysteem
la globalización = de globalisering
atravesar = oversteken
la xenofobia = de vreemdelingenhaat
la desigualdad = de ongelijkheid
multirracial = multiraciaal
el refugiado = de vluchteling
el cooperante = de ontwikkelingswerker
el enfermero = de verpleegkundige
africano = Afrikaans
la interdependencia = de onderlinge afhankelijkheid
el odio = de haat
el recelo = de achterdocht
la hostilidad = de vijandigheid
el rechazo = de afwijzing
político = politiek
religioso = religieus
el especialista = de specialist
humanitario = humanitair
el Tercer Mundo = de derde wereld
la región = de regio
establecerse = zich vestigen
la igualdad = de gelijkheid
salarial = van salaris
atrapar = vangen
unificar = verenigen
el flujo = de stroom
cesar = ophouden
inminente = naderend
sustancialmente = aanzienlijk
el trámite = de procedure
propiciar = bevorderen
dominar = beheersen
la disciplina = het vakgebied
el conflicto = het conflict
la carencia = het gebrek
equilibrado = evenwichtig
agravar = verergeren
empeorar = verslechteren
dispuesto = bereid
solidario = solidair