-
Spaans
Nederlands
-
recomendar
=
aanbevelen
-
ofrecer
=
aanbieden
-
encender
=
aandoen
-
marcar
=
aanduiden
-
marcar
markeren / aanduiden
-
declararse
=
aangeven
-
denunciar / declararse
aangeven
-
llegar
=
aankomen
-
enseãr
=
aanleren
-
animar
=
aanmoedigen
-
adaptar
=
aanpassen
-
demostrar
=
aantonen
-
atrear
=
aantrekken
-
aceptar
=
aanvaarden
-
aceptar
akkoord gaan / aanvaarden
-
ampliar
=
aanvullen
-
dejar
=
achterlaten
-
dejar
achterlaten / loslaten
-
respirar
=
ademen
-
adoptar
=
adopteren
-
escurrir
=
afgieten
-
cobrar
=
afrekenen
-
pedir hora
=
tener sita
-
pedir hora
het uur vragen / tener sita
-
quedarse
=
afspreken
-
quedarse
staan / afspreken
-
marcharse
=
afstappen
-
cancelar
=
afzeggen
-
estar de accuerdo
=
akkoord gaan
-
aceptar / estar de accuerdo
akkoord gaan
-
aceptar
=
akkoord gaan
-
aceptar / estar de accuerdo
akkoord gaan
-
anular
=
annuleren
-
obtener respuesta
=
antwoord krijgen
-
contestar
=
antwoorden
-
separar
=
apart gaan wonen
-
ofrecer asilo
=
asiel verlenen
-
asociar
=
associëren
-
vivir aventuras
=
avonturen beleven
-
freír
=
bakken
-
dar miedo
=
bang zijn
-
dar miedo
angst geven / bang zijn
-
agredecer
=
dar gracias
-
cubrir
=
tapar
-
manejar
=
bedienen
-
engañar
=
bedriegen
-
defraudar / engañar
bedriegen
-
acabar
=
beëindigen
-
acabar
terminar / beëindigen
-
empezar
=
comenzar
-
comprender
=
begrijpen
-
mantenerse
=
behouden
-
influir
=
beïnvloeden
-
convertir
=
bekeren
-
llamar
=
bellen
-
tocar el timbre / llamar
bellen
-
amueblar
=
bemeubelen
-
regañar
=
beripsen / berispen
-
disponer de
=
beschikken over
-
describir
=
beschrijven
-
tocar
=
bespelen
-
disputar
=
bespreken
-
pedir
=
bestellen
-
pedir
vragen / bestellen
-
conducir
=
besturen
-
conducir
rijden / besturen
-
pagar
=
betalen
-
significar
=
betekenen
-
apetecer
=
bevallen / behagen
-
llevar
=
bevatten
-
llevar
wegbrengen / bevatten
-
mandar
=
ordenar
-
mandar
enviar / ordenar
-
confirmar
=
bevestigen
-
guardar
=
ver datos
-
moverse
=
bewegen
-
trasladar / moverse
bewegen
-
obrar
=
bewerstelligen
-
ponerse a prueba ?
=
bewijzen
-
probar
=
bewijzen / proberen
-
probar
intendar / proeven / bewijzen / proberen
-
visitar
=
bezoeken
-
cotizar
=
bijdragen
-
adjuntar
=
bijvoegen / toevoegen
-
entrar
=
binnenkomen
-
soplar
=
blazen
-
ponerse palido
=
bleek worden
-
quedar
=
blijven
-
permanecer / quedar
blijven
-
llevar
=
blijven duren
-
llevar
wegbrengen / blijven duren
-
quedarse
=
blijven
-
permanecer / quedarse
blijven
-
hacer las compras
=
boodschappen doen
-
construir
=
construeren
-
construir
bouwen / construeren
-
arder
=
branden
-
hacer punto
=
breien
-
romper
=
breken
-
traer
=
gebiedende wijs
-
traer
meebrengen / gebiedende wijs
-
concentrar
=
concentreren
-
contactar
=
contacteren
-
comprobar
=
controleren
-
bajar
=
dalen / disminuir
-
bajar
verminderen / dalen / disminuir
-
agraderse
=
dankbaar zijn
-
bailar
=
dansen
-
pasar la noche
=
de nacht doorbrengen
-
pasar la noche
overnachten / de nacht doorbrengen
-
poner la mesa
=
de tafel dekken
-
poner la mesa
tefel dekken / de tafel dekken
-
lavar los platos
=
de vaat doen
-
catar vino
=
degusteren
-
compartir / dividir
=
delen
-
pensar en
=
denken aan
-
pensar
=
crear
-
cenar
=
dineren
-
discutir
=
discussiëren
-
matar
=
doden
-
hacer
=
doen / maken
-
hacer
maken / doen / doen / maken
-
estar sordo
=
doof zijn
-
pasar
=
doorbrengen
-
bautizar
=
dopen
-
tener sed
=
dorst hebben
-
ducharse
=
douchen
-
girar
=
draaien / afslaan
-
llevar
=
dragen
-
llevar
wegbrengen / dragen
-
llevarse
=
dragen / pakken / meenemen
-
llevarse
meennemen / dragen / pakken / meenemen
-
beber
=
drinken
-
soñar
=
dromen
-
estar borracho
=
dronken zijn
-
durar
=
duren
-
empujar
=
duwen
-
hacer un trabajo
=
een job hebben
-
poner un nombre
=
een naam geven
-
montar una tienda
=
een winkel opzetten
-
terminar
=
acabar
-
acabar
=
terminar
-
acabar
terminar / beëindigen
-
saludarse
=
elkaar begroeten
-
emigrar
=
emigreren
-
superar
=
er boven uit komen
-
comer
=
eten
-
comer / cenar
eten
-
perdonar
=
excuseren
-
dar una fiesta
=
feest geven
-
fiestar
=
feesten
-
meter una pata
=
flater begaan
-
formular
=
formuleren
-
sacar una foto
=
foto nemen
-
dorar
=
fruiten
-
funcionar
=
functioneren
-
ir
=
gaan
-
acostarse
=
gaan slapen
-
sentarse
=
gaan zitten
-
usar
=
gebruiken
-
volverser loco
=
gek worden
-
volverse loco / volverser loco
gek worden
-
tener plata
=
geld hebben
-
ganar dinero
=
geld verdienen
-
creer
=
geloven
-
traer suerte
=
geluk brengen
-
gozar
=
genieten
-
aprovechar
=
disfrutar
-
estar harto de
=
tener suficiento
-
aburirse
=
genoeg krijgen van
-
rumorearse
=
geruchten verspreiden
-
dar
=
entregar
-
entregar
=
geven
-
entregar
afleveren / geven
-
sonreir
=
sonrisar
-
echar
=
Gooien
-
gustar madrugar
=
graag vroeg opstaan
-
gastar bromas
=
grappen uithalen
-
crecer
=
groeien
-
crecer
lengen van de dagen / groeien
-
actuar
=
handelen
-
poner una firma
=
handtekenen
-
odiar
=
haten
-
tener
=
disponer
-
haber
=
hebben
-
tener / haber
hebben
-
perdurar
=
hechten
-
ayudar
=
helpen
-
repetir
=
repasar
-
recordar
=
herinneren
-
reconocer
=
herkennen
-
acordarse con
=
het eens worden met
-
pedir hora
=
het uur vragen
-
pedir hora
het uur vragen / tener sita
-
llamarse
=
heten / noemen
-
toser
=
hoesten
-
tener hambre
=
honger hebben
-
esperar
=
hopen
-
pertenecer
=
horen bij
-
oír
=
horen
-
entender
=
verstaan
-
gustar
=
encantar
-
alquilar
=
huren
-
cansarse con
=
huwen
-
ir a visitar a
=
iemand gaan bezoeken
-
vivir en exilio
=
in ballingschap leven
-
bajar en el sótano
=
in de kelder gaan
-
contratar
=
in dienst nemen
-
está comunicando
=
in gesprek
-
estar en plena forma
=
in vorm zijn
-
inmaginar
=
inbeelden
-
asesorar
=
dar consejas
-
inaugurar
=
inhuldigen
-
enterar
=
inlichten
-
subir
=
instappen
-
subir
stijgen / instappen
-
interesar
=
interesseren
-
entrevistar
=
interviewen
-
llenar
=
vervullen
-
rellenar
=
invullen
-
picar
=
jeuken
-
picar
pikken / jeuken
-
tranquilizar
=
kalmeren
-
conocer
=
kennen
-
saludar
=
kennismakenn
-
elegir
=
kiezen
-
ver
=
mirar
-
ver
zien / mirar
-
vestirse
=
kleden
-
llevar
=
tener ropa
-
llevar
wegbrengen / tener ropa
-
pegar
=
kleven
-
pegar
plakken / kleven
-
hacer clic
=
klikken
-
subir
=
klimmen
-
subir
stijgen / klimmen
-
pestañar
=
knipperen
-
cocinar
=
preparar la cocina
-
venir
=
komen
-
comprar
=
kopen
-
ganarse la vida
=
kost verdienen
-
costar
=
kosten
-
tener frío
=
koud hebben
-
obtener
=
krijgen
-
recorrer
=
kruisen
-
poder
=
kunnen
-
poder
mogen / kunnen
-
enfadarse
=
kwaad worden
-
enfadarse
boos worden / kwaad worden
-
reir
=
lachen
-
reír / reir
lachen
-
hervir
=
laten koken
-
aprender
=
leren
-
vivir
=
leven
-
leer
=
lezen
-
rumorear
=
no decir la verdad
-
parecer
=
lijken / schijnen
-
enlazar
=
linken
-
alojar
=
huisvesten
-
alojar
logeren / huisvesten
-
alojarse
=
logeren
-
correr
=
lopen
-
escuchar
=
luisteren naar
-
almorzar
=
Lunchen
-
tomar el poder
=
macht grijpen
-
hacer
=
maken / doen
-
hacer
maken / doen / doen / maken
-
reparar
=
maken
-
moler
=
malen
-
marcar
=
markeren
-
marcar
markeren / aanduiden
-
informar
=
meedelen
-
compartir
=
meedoen
-
detener
=
meenemen
-
detener
aanhouden / meenemen
-
llevarse
=
meennemen
-
llevarse
meennemen / dragen / pakken / meenemen
-
medir
=
meten
-
disparar
=
mikken
-
disparar
schieten / mikken
-
maltratar
=
mishandelen
-
estar mareado
=
misselijk zijn
-
modernizar
=
modernizeren
-
star cansado
=
moe zijn
-
deber
=
moeten
-
tener que ir
=
moeten gaan
-
tener que salir
=
moeten vertrekken
-
estar guapo
=
van nature
-
coser
=
naaien
-
descender
=
bajar
-
ascender
=
subir
-
decolar / ascender
subir
-
valolar
=
naar waarde schatten
-
acercar
=
naderen
-
tender
=
neigen tot
-
coger
=
Nemen
-
tomar
=
nemen / pakken
-
acabar de llegar
=
net aangekomen zijn
-
acabar de hacer
=
net gedaan hebben
-
necesitar
=
nodig hebben
-
anotar
=
noteren
-
rodear
=
omgeven
-
abrazar
=
omhelzen
-
apayar
=
ondersteunen
-
enseñar
=
onderwijzen
-
enseñar
tonen / onderwijzen
-
investigar
=
onderzoeken
-
desayunar
=
ontbijten
-
faltar
=
ontbreken
-
descubrir
=
ontdekken
-
encontrar
=
ontmoeten
-
despedir
=
ontslaan
-
salir de la rutina
=
ontsnappen aan de sleur
-
recibir
=
ontvangen
-
escapar
=
ontvluchten
-
secuestrar
=
ontvoeren
-
despertarse
=
ontwaken
-
despertarse
wakker worden / ontwaken
-
ir de bares
=
op cafe gaan
-
ir de peregrinage
=
op pelgrimstocht gaan
-
mandar
=
dar mando
-
mandar
enviar / dar mando
-
abrir
=
openen
-
inaugurar / abrir
openen
-
recoger
=
ophalen
-
recoger
oprapen / ophalen
-
cuidar
=
opletten / oppassen
-
cuidar
verzorgen / opletten / oppassen
-
solucionar
=
resolver
-
grabar
=
opnemen
-
etablir
=
oprichten
-
arreglar
=
opruimen / ordenen
-
arreglar
regelen / opruimen / ordenen
-
ordenar
=
ordenen
-
transferir
=
overbrengen
-
trasladar
=
bewegen
-
mover / trasladar
bewegen
-
pasarse
=
overgaan
-
vomitar
=
overgeven
-
agobiar
=
overladen
-
cruzar
=
Oversteken
-
convencer
=
overtuigen
-
anundar
=
overvloedig zijn
-
sacar
=
pakken
-
aparcar
=
parkeren
-
caber
=
passen
-
doler
=
pijn doen
-
pegar
=
plakken
-
pegar
plakken / kleven
-
guiñar
=
plimpen
-
pelar
=
plukken
-
limpiar
=
poetsen
-
picar
=
prikken
-
picar
pikken / prikken
-
imprimir
=
printen
-
probar
=
intendar / proeven
-
probar
intendar / proeven / bewijzen / proberen
-
entrañar
=
raar vinden
-
entrañar
verbazen / raar vinden
-
referir
=
refereren
-
llover
=
regenen het regent
-
gobernar
=
regeren
-
registrarte
=
registreren
-
viajar
=
reizen
-
contar
=
rekenen
-
tener en cuenta que
=
rekening houden met
-
reservar
=
reserveren
-
restaurar
=
restaureren
-
dirigir
=
richten tot
-
dirigir
leiden / richten tot
-
gritar
=
roepen / schreeuwen
-
revolver
=
roeren
-
revolver
teruggeven / roeren
-
oler
=
ruiken
-
descansar
=
rusten
-
pelear
=
ruzie maken
-
pelear
vechten / ruzie maken
-
colaborar
=
trabajar juntos
-
convivir
=
samenwonen
-
divorcar
=
scheiden
-
regalar
=
schenken
-
afeitarse
=
scheren
-
disparar
=
schieten
-
tirar / disparar
schieten
-
pintar
=
schilderen
-
calzar
=
schoenen dragen
-
descalzar
=
schoenen uitdoen
-
escribir
=
schrijven
-
servir
=
serveren
-
sustituir
=
situeren
-
situar / sustituir
situeren
-
esquiar
=
skieën
-
dormir
=
slapen
-
tragar
=
slikken
-
cerrar
=
sluiten
-
nevar
=
sneeuwen het sneeuwt
-
cortar
=
snijden
-
olfatear
=
snuffelen
-
roncar
=
snurken
-
ahorrar
=
sparen
-
jugar
=
spelen
-
deletrear
=
spellen
-
sentir
=
spijt hebben
-
sentir
voelen / spijt hebben
-
arrepentir
=
spijt hebben van
-
practicar deporte
=
sporten
-
burlarse de
=
spotten
-
hablar
=
spreken
-
comunicar
=
spreken met
-
quedarse
=
staan
-
quedarse
staan / blijven
-
caminar
=
marchar
-
morir
=
fallecer
-
torrear
=
stierenvechten
-
subir
=
stijgen
-
aumentar / subir
stijgen
-
pasar la aspirador
=
stofzuigen
-
parar
=
dejar
-
parar
doen stoppen / dejar
-
dejar de
=
stoppen met
-
parar de / dejar de
stoppen met
-
molestar
=
storen
-
planchar
=
strijken
-
estudiar
=
studeren
-
mandar
=
enviar
-
mandar
enviar / dar mando
-
tener éxito
=
succes hebben
-
simpatizar
=
sympathiseren
-
llavarse los dientes
=
tanden poetsen
-
duren
=
tardar
-
ir a tardar
=
te laat komen
-
averiguar
=
descubrir
-
poner la mesa
=
tefel dekken
-
poner la mesa
tefel dekken / de tafel dekken
-
firmar
=
tekenen
-
dibujar
=
tekenen / schetsen
-
llamar por teléfono
=
telefonear
-
ir al grano
=
ter zake komen
-
regresar
=
volver a la anterior
-
revolver
=
teruggeven
-
revolver
teruggeven / roeren
-
volver
=
terugkomen
-
el servicio a domicilio
=
thuisleveringsdienst
-
tener tiempo
=
tijd hebben
-
añadir
=
toevoegen
-
mostrar
=
tonen
-
enseñar / mostrar
tonen
-
brindar
=
toosten
-
tratar de
=
trachten om
-
tratar de
gaan over / trachten om
-
tirar saccar
=
trekken
-
casarse
=
trouwen
-
quitar
=
uitdoen
-
expresar
=
uitdrukken
-
salir
=
uitgaan
-
salir
Weggaan / uitgaan
-
gastar
=
uitgeven
-
deslizar
=
uitglijden
-
encavador
=
uitgraven
-
invitar a
=
uitnodigen
-
agotar
=
uitputten
-
pronunciar
=
uitspreken
-
bajar
=
uitstappen
-
bajar
verminderen / uitstappen
-
efectuar
=
uitvoeren
-
caer
=
Vallen
-
hacer cambiar de opinión
=
van gedacht doen veranderen
-
luchar
=
vechten
-
pelear / luchar
vechten
-
conventirse
=
veranderen
-
transformar / conventirse
veranderen
-
corregir
=
mejorar
-
enlacer
=
verbinden
-
unirse
=
juntarse
-
relacionar
=
vincular
-
vincular
=
relacionar
-
sospechar
=
pensar que
-
sospechar
vermoeden / pensar que
-
continuar
=
verdergaan
-
continuar
vervolgen / verdergaan
-
ganar
=
verdienen
-
ameritar / ganar
verdienen
-
desaparecer
=
verdwijnen
-
disaparecer / desaparecer
verdwijnen
-
fugarse
=
vluchten
-
huir / fugarse
vluchten
-
requerir
=
vereisen
-
requerir
exigir / vereisen
-
reunirse
=
verenigen
-
olvidar
=
vergeten
-
equivocarse
=
vergissen
-
encantar
=
gustar
-
aumentar
=
verhogen
-
aumentar
stijgen / verhogen
-
mudarse
=
verhuizen
-
cumplir
=
verjaren
-
cumplir
volbrengen / verjaren
-
preferir
=
verkiezen
-
vender
=
verkopen
-
dejar
=
loslaten
-
dejar
achterlaten / loslaten
-
aliviar
=
verlichten
-
perder
=
verliezen
-
evitar
=
vermijden
-
bajar
=
verminderen
-
bajar
verminderen / uitstappen
-
sospechar
=
vermoeden
-
suponer / sospechar
vermoeden
-
estar cansado
=
vermoeid zijn
-
disfrazarse
=
vermommen
-
mencionar
=
vernoemen
-
disculpar
=
verontschuldigen
-
estar obligado
=
verplicht zijn
-
ser obligatoria / estar obligado
verplicht zijn
-
obligar
=
verplichten
-
decorar
=
versieren
-
esconder
=
verstoppen
-
traducir
=
vertalen
-
salir
=
vertrekken
-
salir
Weggaan / vertrekken
-
sustituir
=
vervangen
-
sustituir
vervangen / situeren
-
haburrirse
=
vervelen
-
haburrirse / aburrir
vervelen
-
continuar
=
vervolgen
-
continuar
vervolgen / verdergaan
-
completar
=
vervolledigen
-
asegurar
=
verzekeren
-
rogar
=
verzoeken
-
cuidar
=
verzorgen
-
cuidar
verzorgen / opletten / oppassen
-
establezar
=
vestigen
-
celebrar
=
vieren
-
pescar
=
vissen
-
huir
=
vluchten
-
huir / fugarse
vluchten
-
sentir
=
voelen
-
sentir
voelen / spijt hebben
-
bastar
=
voldoende zijn
-
seguir
=
volgen
-
proponer
=
voorstellen
-
introducir / proponer
voorstellen
-
prever
=
voorzien
-
preguntar
=
vragen / verzoeken
-
interrrogar
=
preguntar
-
pedir
=
vragen
-
pedir
vragen / bestellen
-
temer que
=
ser imossible
-
valer
=
waard zijn
-
avisar
=
waarschuwen
-
avisar
decir / waarschuwen
-
esparar
=
wachten
-
despertarse
=
wakker worden
-
despertarse
wakker worden / ontwaken
-
pasear
=
wandelen
-
lavar
=
wassen
-
llevar
=
wegbrengen
-
llevar
wegbrengen / tener ropa
-
salir
=
Weggaan
-
salir
Weggaan / vertrekken
-
rechazar
=
weigeren
-
despertar
=
wekken
-
desear
=
querer
-
trabajar
=
werken
-
tener calor
=
warm hebben
-
saber
=
weten
-
hacer viento
=
winderig zijn
-
ir de compras
=
winkelen
-
ganar
=
winnen
-
ganar
winnen / verdienen
-
cambiar de
=
concertirse
-
borrar
=
wissen
-
convertirse
=
worden
-
fregar
=
wrijven
-
bendicir
=
zegenen
-
decir
=
comentar
-
avisar
=
decir
-
avisar
decir / waarschuwen
-
estar segúr
=
zeker zijn
-
enviar
=
zenden
-
merendar
=
zes uurtje nuttigen
-
poner
=
zetten
-
estiarse
=
zich rekken
-
se abrir paso
=
zich een weg banen
-
meterse
=
zich mengen in
-
cansarse
=
zich moe maken
-
cansarse
moe worden / zich moe maken
-
relajarse
=
zich ontspannen
-
darse cuenta
=
zich realiseren
-
lavarse
=
zich wassen
-
estar enferma
=
ziek zijn
-
ver
=
zien
-
ver
zien / mirar
-
ser
=
zijn
-
ser / estar
zijn
-
tener ganas de
=
zin hebben
-
gustar
=
encantar
-
cantar
=
zingen
-
trinar / cantar
zingen
-
buscar
=
zoeken
-
preocuparse
=
zorgen maken
-
nadar
=
zwemmen
-
sudar
=
zweten
-
callarse
=
zwijgen
-
combinar
=
combineren
-
despedirse
=
afscheid nemen
-
divertirse
=
amuseren
-
dejar
=
achterlaten
-
dejar
achterlaten / loslaten
-
mejorar
=
verbeteren
-
ponerse nervioso
=
nerveus worden
-
ponerse nerviosa / ponerse nervioso
nerveus worden
-
ponerse enferma
=
ziek worden
-
aprobar
=
slagen in
-
traer
=
meebrengen
-
traer
meebrengen / gebiedende wijs
-
atacar
=
aanvallen
-
fundir
=
smelten
-
adivinar
=
voorspellen
-
dedicar
=
wijden aan
-
llover a cántaros
=
regenen met bakken
-
mezclar
=
mixen, mengen
-
tocar madera
=
hout vasthouden
-
respetar
=
respecteren
-
comentar
=
reageren
-
encagarse de
=
op zich nemen
-
acompañar
=
begeleiden
-
retirar
=
intrekken
-
cegadorar
=
blinderen / verblinden
-
sorprender
=
verbazen
-
entrañar / sorprender
verbazen
-
comparar
=
vergelijken
-
fijarse
=
kijken naar
-
estar acatarrado
=
verkouden zijn
-
conjugar
=
vervoegen
-
alcanzar
=
bereiken
-
morder
=
bijten
-
picar
=
pikken
-
picar
pikken / prikken
-
lucir
=
schitteren
-
piar
=
piepen
-
chillar / piar
piepen
-
hacer la cola
=
in de rij staan
-
acariciar
=
mimar
-
criar
=
fokken
-
elogiar
=
loven
-
negarse
=
nee zeggen
-
aducir
=
aanvoeren
-
empeorar
=
verslechteren
-
dar miedo
=
angst geven
-
dar miedo
angst geven / bang zijn
-
dar asco
=
afschuw bezorgen
-
dar pena
=
verdriet bezorgen
-
dar risa
=
plezier bezorgen
-
ponerse nerviosa
=
nerveus maken
-
ponerse nerviosa
nerveus worden / nerveus maken
-
ponerse triste
=
triest maken
-
ponerse triste
triestig worden / triest maken
-
estar triste
=
triest zijn
-
estar enamorado de
=
verliefd zijn
-
hay
=
er zijn
-
hacer ilusión
=
blij maken
-
ocurrer
=
gebeuren
-
charlar
=
kletsen
-
repletar
=
opvullen
-
almacenar
=
opslaan
-
chingar
=
joder
-
había
=
er was
-
dosificar
=
doseren
-
dar el pésame
=
deelneming betuigen
-
agarras
=
grijpen
-
entrenar
=
oefenen
-
adornar
=
vereren
-
transformar
=
veranderen
-
transformar / conventirse
veranderen
-
lanzar
=
lanceren
-
dudar
=
twijfelen
-
soler
=
gewoon zijn
-
prevenir
=
voorkomen
-
lamentar
=
klagen
-
gemir / lamentar
klagen
-
ser divertido
=
plezierig zijn
-
volar
=
vliegen
-
embellecer
=
mooier maken
-
embellecer
mooi maken / mooier maken
-
sonar
=
rinkelen
-
sonar
klinken / rinkelen
-
prestar attencion
=
aandacht schenken
-
arreglar
=
regelen
-
arreglar
regelen / opruimen / ordenen
-
enfadar
=
boos maken
-
enfadarse
=
boos worden
-
enfadarse
boos worden / kwaad worden
-
captar
=
vangen
-
instalar
=
installeren
-
pensar en nada
=
nergens aan denken
-
mojarse
=
nat worden
-
rascar
=
krabben
-
engordar
=
verdikken
-
engordar
dik worden / verdikken
-
adelgasar
=
afslanken
-
adelgasar
slank worden / afslanken
-
envejecer
=
verouderen
-
hacerse viejo
=
oud worden
-
embellecer
=
mooi maken
-
embellecer
mooi maken / mooier maken
-
enseñar
=
onderwijzen
-
enseñar
tonen / onderwijzen
-
derrumbarse
=
instorten
-
indignarse
=
verontwaardigen
-
enloquecer
=
zot worden
-
requerir
=
exigir
-
requerir
exigir / vereisen
-
amanecer
=
sale el sol
-
anochecer
=
avond worden
-
prestar
=
lenen
-
crecer
=
lengen van de dagen
-
crecer
lengen van de dagen / groeien
-
equivocarse
=
vergissen
-
llevar a alguien
=
om de tuin leiden
-
arrepentirse
=
spijt hebben van
-
arrepentirse / arrepentir
spijt hebben van
-
equivaler
=
gelijk staan met
-
suponer
=
vermoeden
-
suponer / sospechar
vermoeden
-
construir
=
bouwen
-
construir
bouwen / construeren
-
aportar su granito de arena
=
steentje bijdragen
-
contribuir
=
aportar
-
ladrar
=
blaffen
-
maullar
=
miauwen
-
relinchar
=
hinniken
-
rebuznar
=
balken
-
mugir
=
loeien
-
aullar
=
huilen
-
bruchir
=
brullen
-
rugir / bruchir
brullen
-
cantar
=
kraaien
-
cantar
fluiten / kraaien
-
cacarear
=
kakelen
-
piar
=
tsjilpen
-
piar
tsjilpen / piepen
-
quedarse ciego
=
blind worden
-
ser listo
=
slim zijn
-
estar listo
=
klaar zijn
-
introducir
=
voorstellen
-
introducir / proponer
voorstellen
-
entrener
=
bezighouden
-
soltar el rollo
=
zeuren
-
dar la lata / soltar el rollo
zeuren
-
aburrido
=
vervelend
-
aburrirse
=
zich vervelen
-
aburrir
=
vervelen
-
haburrirse / aburrir
vervelen
-
invertir
=
omkeren
-
subrayar
=
onderstrepen
-
estar en orden
=
in orde zijn
-
parar
=
doen stoppen
-
parar
doen stoppen / dejar
-
conducir
=
rijden
-
conducir
rijden / besturen
-
comprar el silencio
=
stilte kopen
-
quedarse atascado
=
vastzitten
-
ahogar
=
doen stikken
-
haber bronca
=
ruzie hebben
-
haberse metido
=
uithangen
-
aumentar
=
stijgen
-
aumentar
stijgen / verhogen
-
calentarse
=
opwarmen
-
arrugar
=
rimpelen
-
drogar / arrugar
rimpelen
-
inundar
=
overstromen
-
navegar
=
varen
-
señalar
=
signaleren
-
fomentar
=
bevorderen
-
enrojeserce
=
rood worden
-
ponerse rojo / enrojeserce
rood worden
-
ponerse mejor
=
beter worden
-
calmarse
=
rustig worden
-
tranquilarze / calmarse
rustig worden
-
cansarse
=
moe worden
-
cansarse
moe worden / zich moe maken
-
ponerse nerviosa
=
nerveus worden
-
ponerse nerviosa
nerveus worden / nerveus maken
-
ponerse triste
=
triestig worden
-
ponerse triste
triestig worden / triest maken
-
ponerse rojo
=
rood worden
-
ponerse rojo / enrojeserce
rood worden
-
oscurecer
=
donker worden
-
hacer de día
=
licht worden
-
hacerse rico
=
rijk worden
-
adelgasar
=
slank worden
-
adelgasar
slank worden / afslanken
-
engordar
=
dik worden
-
engordar
dik worden / verdikken
-
ponerse frío
=
koud worden
-
enrojecer
=
rood maken
-
volverse loco
=
gek worden
-
volverse loco / volverser loco
gek worden
-
ponerse moreno
=
bruin worden
-
ponerse palido
=
bleek worden
-
pedir prestado
=
ontlenen
-
tratar de
=
gaan over
-
tratarse de / tratar de
gaan over
-
pasar la noche
=
overnachten
-
pasar la noche
overnachten / de nacht doorbrengen
-
situar
=
situeren
-
situar / sustituir
situeren
-
yacer
=
liggen
-
venir al socorre de
=
te hulp komen
-
rescatar
=
redden
-
descuidar
=
verwaarlozen
-
basarse de
=
baseren op
-
tratarse de
=
gaan over
-
tratarse de / tratar de
gaan over
-
estar aburrido
=
verveeld zijn
-
estar en la cola
=
In de rij
-
asustar
=
angst aanjagen
-
sentar
=
doen zitten
-
agarrarse
=
vasthouden
-
tapar
=
bedekken
-
presenciar
=
bijwonen
-
permanecer
=
blijven
-
permanecer / quedarse
blijven
-
decolar
=
subir
-
decolar / ascender
subir
-
aterrizar
=
landen
-
persignarse
=
kruisteken slaan
-
entrellarse
=
neerstorten
-
tranquilarze
=
rustig worden
-
tranquilarze / calmarse
rustig worden
-
ser necesario
=
noodzakelijk zijn
-
entregar
=
afleveren
-
entregar
afleveren / geven
-
rellenar
=
invullen
-
cumplir
=
volbrengen
-
cumplir
volbrengen / verjaren
-
negar
=
ontkennen
-
combatir el miedo
=
angst verslaan
-
dictar
=
dicteren
-
requerirse
=
vereist zijn
-
salvar
=
bergen / redden
-
aplicar
=
toedienen
-
desmayar
=
flauwvallen
-
practicar
=
uitoefenen
-
dirigir
=
leiden
-
dirigir
leiden / richten tot
-
regar
=
water geven
-
tragar
=
inslikken
-
tragar
inslikken / slikken
-
tocar el timbre
=
bellen
-
tocar el timbre / llamar
bellen
-
enseñar
=
tonen
-
enseñar
tonen / onderwijzen
-
cometer un crimen
=
misdaad begaan
-
cometer
=
begaan
-
atracar
=
overvallen
-
defraudar
=
bedriegen
-
defraudar / engañar
bedriegen
-
blando
=
zacht
-
sobornar
=
omkopen
-
declarar
=
melden / verklaren
-
revelar
=
onthullen
-
asustarse
=
angstig zijn
-
tirar
=
schieten
-
tirar / disparar
schieten
-
disaparecer
=
verdwijnen
-
disaparecer / desaparecer
verdwijnen
-
desalojar
=
ontruimen
-
multar
=
beboeten
-
estar borracho
=
dronken zijn
-
desvalijar
=
leeghalen
-
robar
=
sisar
-
pelear
=
vechten
-
pelear / luchar
vechten
-
servir para
=
geschikt zijn voor
-
molestar
=
storen
-
ser obligatoria
=
verplicht zijn
-
ser obligatoria / estar obligado
verplicht zijn
-
dinunciar
=
aangeven
-
denunciar / dinunciar
aangeven
-
entrañar
=
verbazen
-
entrañar / sorprender
verbazen
-
sustraír
=
onttrekken
-
saltar
=
springen
-
doblar
=
plooien
-
indicar
=
wijzen
-
sonar
=
klinken
-
sonar
klinken / rinkelen
-
drogar
=
rimpelen
-
drogar
doperen / rimpelen
-
dar la lata
=
zeuren
-
dar la lata / soltar el rollo
zeuren
-
secuestar
=
gijzelen
-
estornudar
=
niezen
-
tener prisa
=
haast hebben
-
pisar
=
op iemands voet trappen
-
echar el cerrojo
=
vergrendelen
-
tener un lío
=
relatie hebben
-
estafar
=
oplichten
-
amenezar
=
bedreigen
-
echar
=
Gooien
-
echar a correr
=
op een lopen zetten
-
proteger
=
beschermen
-
considerar
=
overwegen
-
recuperarse de algo
=
bekomen
-
cazar
=
jagen
-
desarticular
=
ontmantelen
-
delatar
=
verklikken
-
wegzetten
=
evadir
-
blanquear
=
witwassen
-
falsificar
=
vervalsen
-
denunciar
=
aangeven
-
denunciar / dinunciar
aangeven
-
drogar
=
doperen
-
drogar
doperen / rimpelen
-
ser el colmo
=
toppunt zijn
-
estar harto
=
beu zijn
-
meterse en lo que no le importa
=
moeien
-
jurarle
=
zweren
-
dejar en paz
=
met rust laten
-
quedarse clavado
=
versteld staan
-
tener educación
=
opgevoed zijn
-
salirle muy caro
=
duur uitkomen
-
extender la mano
=
hand uitsteken
-
caer de espalda
=
achterover vallen
-
pegar una patata
=
schop geven
-
dar una bofetado
=
oorvijg geven
-
recoger
=
oprapen
-
recoger
oprapen / ophalen
-
arrugar el frente
=
fronsen
-
mover
=
bewegen
-
mover / trasladar
bewegen
-
detener
=
aanhouden
-
detener
aanhouden / meenemen
-
condenar
=
veroordelen
-
herir
=
verwonden
-
auxilio
=
hulp vragen
-
juzgar
=
berechten
-
acusar
=
beschuldigen
-
defender
=
verdedigen
-
ágil
=
lenig
-
cotillar
=
roddelen
-
ameritar
=
verdienen
-
ameritar / ganar
verdienen
-
enredabar
=
in de war sturen
-
gemir
=
klagen
-
gemir / lamentar
klagen
-
frotar
=
wrijven
-
frotar los manos
zich in de handen wrijven
-
chirriar
=
piepen
-
chirriar
sjirpen / piepen
-
rehabilitar
=
rehabiliteren
-
reinsertar
=
reclasseren
-
rebuznar
=
balken
-
ladrar
=
blaffen
-
balar
=
blaten
-
balar
mekkeren / blaten
-
berrear
=
blèren
-
berrear
trompetteren / blèren
-
rugir
=
brullen
-
rugir / bruchir
brullen
-
rebramar
=
burlen
-
cantar
=
fluiten
-
cantar
kraaien / fluiten
-
graznar
=
gakken
-
graznar
snateren / gakken
-
gruñir
=
grommen
-
relinchar
=
hinniken
-
aullar
=
huilen / janken
-
aullar
huilen / janken / huilen
-
cacarear
=
kakelen
-
crotorar
=
klepperen
-
gluglutear
=
klokken
-
arruar
=
knorren
-
arrullar
=
koeren
-
cantar
=
kraaien
-
cantar
kraaien / fluiten
-
graznar
=
krassen
-
graznar
snateren / krassen
-
chillar
=
krijsen
-
chillar
piepen / krijsen
-
parpar
=
kwaken
-
gorjear
=
kwelen
-
gorjear
tsilpen / kwelen
-
trisar
=
kwetteren
-
reír
=
lachen
-
reír / reir
lachen
-
mugir
=
loeien
-
balar
=
mekkeren
-
balar
mekkeren / blaten
-
maullar
=
miauwen
-
chillar
=
piepen
-
chillar
piepen / krijsen
-
silbar
=
sissen
-
chirriar
=
sjirpen
-
chirriar
sjirpen / piepen
-
graznar
=
snateren
-
graznar
snateren / krassen
-
roncar
=
snurken
-
ronronear
=
spinnen
-
berrear
=
trompetteren
-
berrear
trompetteren / blèren
-
gorjear
=
tsilpen
-
gorjear
tsilpen / kwelen
-
trinar
=
zingen
-
trinar / cantar
zingen
-
zumbar
=
zoemen
-
susurrar
=
ruizen
-
musitar
=
fluisteren
-
hacer señas
=
signalen geven
-
follar
=
neuken
-
apagar
=
uitzetten
-
arriesgar
=
riskeren
-
padecer
=
lijden aan
-
enterarse de
=
op de hoogte zijn van
-
ostentar
=
tentoonspreiden
-
erradicar
=
uitroeien
-
llevar a cabo
=
doorvoeren
-
alojar
=
logeren
-
alojar
logeren / huisvesten