Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • el alumno / la alumna = de leerling
  • el profe = de docent
  • el profe

    de docente

  • el profesor / la profesora = de docent
  • el profesor / la profesora

    de docente

  • la escuela = de school
  • el instituto = de middelbare school
  • la clase = de les / het lesuur / de klas
  • el curso = het leerjaar / de klas
  • la historia = geschiedenis
  • la geografía = aardrijkskunde
  • el inglés = Engels
  • la educación física = gym
  • los deberes = het huiswerk
  • hacer los deberes = huiswerk maken
  • hacer = doen / maken
  • hacer

    maken / doen / doen / maken

  • la nota = het cijfer
  • alto = hoog
  • se encuentran = ze ontmoeten elkaar
  • Adónde vas = Waar ga je heen
  • ¿Adónde vas?

    Waar ga je heen?

  • Qué tal = hoe is het
  • ¿Qué tal?

    hoe is het?

  • el pasillo = de gang
  • la planta = de verdieping
  • el comedor = de kantine
  • allí = daar
  • aquí = hier
  • hambre = honger
  • sed = dorst
  • duro = streng
  • amable = aardig
  • después = na
  • buena idea = goed idee
  • empieza = begint
  • ahora = nu