Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Spaans Nederlands
  • Qué tal = hoe is het
  • ¿Qué tal?

    hoe is het?

  • el alumno / la alumna = de leerling
  • el profe / el profesor = de docent
  • el profe / el profesora

    de docente

  • la escuela = de school
  • el instituto = de middelbare school
  • el curso = het leerjaar / de klas
  • la clase = de les / de klas
  • la nota = het cijfer
  • alto = hoog
  • la historia = geschiedenis
  • la geografía = aardrijkskunde
  • el inglés = Engels
  • la educación física = gym
  • la química = scheikunde
  • la física = natuurkunde
  • la biología = biologie
  • el castellano = Spaans
  • la asignatura = het vak
  • la música = muziek
  • las matemáticas = wiskunde
  • duro = streng
  • amable = aardig
  • difícil = moeilijk
  • fácil = makkelijk
  • cansado = moe
  • divertido = leuk
  • aburrido = saai
  • estúpido = stom
  • gracioso = grappig
  • feo = lelijk
  • los deberes = het huiswerk
  • hacer los deberes = huiswerk maken
  • el comedor = de kantine
  • la planta = de verdieping
  • hambre = honger
  • sed = dorst
  • el desayuno = het ontbijt
  • la comida = het middageten / de lunch
  • la cena = het avondeten
  • el postre = het toetje
  • la leche = de melk
  • el bocadillo = het broodje
  • la fruta = het fruit
  • el recreo / la pausa = de pauze
  • una hora = een uur
  • una media hora = een half uur
  • temprano = vroeg
  • tarde = laat
  • prefiero = ik heb liever
  • preferido = lievelings
  • preferido / favorito

    lievelings

  • el autobús = de (school)bus
  • el autobús escolar

    de (school)bus

  • en autobús = met de bus
  • a pie = lopend
  • lunes = maandag
  • martes = dinsdag
  • miércoles = woensdag
  • jueves = donderdag
  • viernes = vrijdag
  • sábado = zaterdag
  • domingo = zondag