Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Duits Nederlands
  • darf = mag
  • den Schildern folgen = de borden volgen
  • sich erkundigen = informeren naar
  • die Probefahrt = de proefvaart
  • zufrieden sein = tevreden zijn
  • verhandeln = onderhandelen
  • die Umgebung = de omgeving
  • der günstige Wind = de voordelige wind
  • gespannt = nieuwsgierig
  • es weht = het waait
  • eine Brise = een bries
  • in gutem Zustand = in goede staat
  • etwas Solides = iets degelijks
  • steuern = sturen
  • die Einrichtung = de inrichting
  • der Geschmack = de smaak
  • der Angebotspreis = de vraagprijs
  • der Eigentümer = de eigenaar
  • den Termin wahrnehmen = bij de vergadering aanwezig zijn
  • verantwortlich sein = aansprakelijk
  • die Tagesordnung = de agenda
  • die Veröffentlichung = de publicatie
  • die Printmedien = de gedrukte media (kranten en tijdschriften)
  • die Begründung = het argument
  • das Nachrichtenmagazin = het tijdschrift met actueel nieuws
  • die Anzeige = de advertentie
  • einverstanden sein = accoord gaan
  • die Finanzierung = de financiering
  • sich einig sein über = met elkaar eens zijn over
  • die Entwicklungshilfe = de ontwikkelingshulp
  • die Verantwortung übernehmen = voor zijn verantwoording nemen
  • protokollieren = notuleren
  • einer Versammlung vorsitzen = een vergadering voorzitten
  • im Groben = in grote lijnen
  • der Aufgabenbereich = datgene waarvoor iemand verantwoordelijk is
  • das Firmengebäude = het bedrijfsgebouw
  • die Ein- und Verkaufsabteilung = de inkoop- en verkoopafdeling
  • nebenan = hiernaast
  • 1957 wurde das Unternehmen gegründet. = In 1957 werd het bedrijf opgericht.
  • weltweit exportieren = wereldwijd exporteren
  • eine Niederlassung = een filiaal
  • das Lager = het magazijn
  • nicht nur, … sondern auch = niet alleen … maar ook
  • entweder … oder = of … of
  • unerschöpflich = onuitputtelijk
  • genügend = voldoende
  • gepflegt = keurig
  • die Fördertechnik = de transporttechniek
  • die Eile = de haast
  • die Unternehmensziele = de zakelijke doelstellingen
  • insbesondere = vooral
  • fortsetzen = voortgaan
  • computergesteuert = computergestuurd
  • die Wettbewerbsposition = de concurrentiepositie
  • stärken = versterken
  • ausbauen = uitbouwen
  • ein zuverlässiger Partner = een betrouwbare partner
  • die Buchhaltung = de boekhouding
  • beschäftigen = hier: Arbeit geben
  • bedeutend = belangrijk
  • die Wartung = het onderhoud
  • die Sonderwünsche = speciale wensen
  • die Hauptgeschäftsstelle = het hoofdkantoor
  • Damit bin ich einverstanden. = Daarmee ben ik het eens.
  • Dann sind wir uns einig. = Dan zijn we het met elkaar eens.
  • Es wäre einfacher. = Het zou eenvoudiger zijn.
  • Da haben Sie Recht. = U hebt gelijk.
  • Da haben Sie Unrecht. = U hebt ongelijk.
  • Wir könnten auch anders vorgehen. = We zouden het ook anders kunnen aanpakken.
  • Damit machen wir die Sache unnötig kompliziert. = Daarmee maken we de zaak onnodig gecompliceerd.
  • Meiner Meinung nach. = Volgens mij.
  • Das wäre sehr aufwendig. = Dat zou zeer tijdrovend zijn.
  • Daran hatte ich noch nicht gedacht. = Daaraan had ik nog niet gedacht.
  • enttäuschen = telleurstellen
  • der Vertreter = de vervanger
  • andererseits = aan de andere kant
  • Bescheid sagen = op de hoogte brengen
  • die Verwaltung = de administratie