NL
EN
FR
DE
ES
IT
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Malmberg
Taalblokken Duits
B1 Gespräche führen Online
B1 Gespräche führen Lektion 2
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
besondere Kennzeichen
=
speciale kennmerken
die Locken
=
de krullen
glattes Haar
=
stijl haar
die Stupsnase
=
de wipneus
der Pferdeschwanz
=
de paardenstaart
die Abteilung
=
de afdeling
abgesehen von
=
afgezien van
das Faulenzen
=
het geluier
der Spaziergang
=
gaan wandelen
die Beschäftigung
=
de bezigheid
Wie erkennen wir Sie?
=
Hoe herkennen wij u?
Wo haben Sie vorher gearbeitet?
=
Waar heeft u vroeger gewerkt?
Was tun Sie am liebsten?
=
Wat doet u het liefst?
Ich empfehle Ihnen dieses Produkt.
=
Ik beveel u dit product aan.
Wozu raten Sie mir?
=
Wat raadt u mij aan?
Was würden Sie empfehlen?
=
Wat zou u aanbevelen?
Können Sie das empfehlen?
=
Kunt u dat aanbevelen?
An Ihrer Stelle würde ich das nehmen.
=
In uw plaats zou ik dat nemen.
Ich würde diese Lösung bevorzugen.
=
Ik zou de voorkeur aan deze oplossing geven.
Was gefällt Ihnen besser?
=
Wat bevalt u beter?
Wäre es nicht besser ...?
=
Zou het niet beter zijn ...?
Welchen Vorschlag ziehen Sie vor?
=
Aan welk voorstel geeft u de voorkeur?
Das erscheint mir nicht wünschenswert.
=
Dat lijkt me niet wenselijk.
Sie sollten sich ein bisschen ausruhen.
=
U zou een beetje moeten rusten.
etwas beibringen
=
aanleren
deswegen
=
derhalve
die Ausstrahlung
=
de uitstraling
dunkelbraun
=
donkerbruin
hellgelb
=
lichtgeel
das Leder
=
het leer
die Wand
=
de muur
die Tischdecke
=
het tafelkleed
Hat es Ihnen geschmeckt?
=
Heeft het u gesmaakt?
Was haben Sie sich immer gewünscht?
=
Wat heeft u altijd gewenst?
Waren Sie schon mal in Italien?
=
Bent u al in Italië geweest?
Sehen Sie Ihre Verwandten noch oft?
=
Heeft u daar nog familie?
Wieso heißt das Restaurant "Lucca"?
=
Waarom heet u restaurant "Lucca"?
Ich war schon mal in der Toskana.
=
Ik was al een keer in de Toscane.
Vor fünfzehn Jahren.
=
Fijfteen jaar geleden.
Wir fahren so oft wie möglich dorthin.
=
Wij gaan zo vaak mogelijk ernaartoe.
Das hat mir meine Mutter beigebracht.
=
Dat heeft me mijn moeder aangeleerd.
Ich wollte immer mein eigenes Restaurant haben.
=
Ik wilde altijd mijn eigen restaurant hebben.
Ich schlage vor, dass ...
=
Ik stel voor dat ...
Meiner Meinung nach ...
=
Volgens mij ...
Damit bin ich einverstanden.
=
Ik ben het daarmee eens.
Da muss ich widersprechen.
=
Daar moet ik tegenspreken.
Ich stimme Ihnen zu.
=
Ik stem met u in.
Das lehne ich ab.
=
Dat wijs ik af.
Das finde ich auch / nicht.
=
Dat vind ik ook / niet.
Das ist ein guter Kompromiss.
=
Dat is een goed compromis.
die Mühe
=
de moeite
die Art und Weise
=
de manier
sich trauen
=
durven
unnötig
=
onnodig
aufschieben
=
uitstellen
erledigen
=
afmaken