NL
EN
inloggen
Woordjes leren
Tips
Werkwijze
Starten
Wozzol
Tips
Werkwijze
Over
Gratis en premium
Wozzol voor scholen
Nieuws
Hoe kan Wozzol je helpen?
Start direct!
Woordjes leren
Teksten leren
Plaatjes leren
Standaard woordenlijsten
Uitleg
Instructievideo’s
Veelgestelde vragen
Artikelen
Wil je meer weten over woordjes leren in een vreemde taal. Laat het ons weten
Neem contact op
Woordenlijst
Woordenlijsten
Duits
Stercollectie
Lijsten
Einkaufen beim einkaufen - Wortschatz B hv
Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.
Acties
Lijst openen om te leren
Print de lijst als
flashcards
Lijst exporteren als tekstbestand
Start kamelenrace
Duits
Nederlands
anprobieren
=
passen
das Bargeld
=
het contant geld
das Kleingeld
=
het kleingeld
einkaufen
=
boodschappen doen
die Kasse - die Kassen
=
de kassa - de kassa's
anziehen
=
aantrekken
ausziehen
=
uittrekken
die Gebrauchsanweisung - die Gebrauchsanweisungen
=
de gebruiksaanwijzing - de gebruiksaanwijzingen
der Markt - die Märkte
=
de markt - de markten
die Öffnungszeit - die Öffnungszeiten
=
de openingstijd - de openingstijden
das Prozent - die Prozente
=
het procent - de procenten
die Selbstbedienung
=
de zelfbediening
sportlich
=
sportief
das Regal - die Regale
=
het rek - de rekken
das Portemonnaie
=
de portemonnee - de portemonnees
der Verkäufer / die Verkäuferin
=
de verkoper / de verkoopster
nicht teuer
=
niet duur
einpacken
=
inpakken
die Aktion - die Aktionen
=
de aktie - de akties
echtes Leder
=
echt leer
leicht
=
licht
das Sonderangebot - die Sonderangebote
=
de speciale aanbieding - de speciale aanbiedingen
tiefe Preise
=
lage prijzen
die Wäsche
=
het ondergoed
zurückgeben
=
retourneren
Haben Sie eine Tüte?
=
Heeft u een zakje?
Wenn die Hose nicht passt, können Sie sie zurückgeben.
=
Als de broek niet past, kunt u hem retourneren.
Rauchen ist schlecht für die Gesundheit.
=
Roken is schadelijk voor de gezondheid.
Ich muss mich noch anziehen.
=
Ik moet me nog aankleden.
Ich muss meinen Mantel ausziehen.
=
Ik moet mijn jas uitdoen.
Passen die Schuhe?
=
Passen de schoenen?
Ich habe mein Portemonnaie verloren.
=
Ik heb mijn portemonnee verloren.
Das Mehl ist im untersten Regal gleich rechts.
=
De bloem staat op het onderste rek direct rechts.
Ich trage gern Röcke.
=
Ik draag graag rokken.
Die Tasche ist aus Leder.
=
De tas is van leer.
Haben Sie Kleingeld?
=
Kunt u gepast betalen?
Das Kleid passt gut.
=
De jurk past goed.
Ich kann das Brot holen.
=
Ik kan het brood halen.
Kann ich mit Karte bezahlen?
=
Mag ik pinnen?
Sie haben ein Jahr Garantie.
=
U heeft een jaar garantie.
Ich suche etwas zum Lesen
=
Ik ben op zoek naar iets om te lezen.
Ich muss noch einkaufen.
=
Ik moet nog boodschappen doen.
Das Buch ist leider nicht da, ich muss es bestellen.
=
Het boek is er helaas niet, ik moet het bestellen.
Ich habe zu wenig Geld, ich kann leider nicht bar bezahlen.
=
Ik heb te weinig geld, ik kan helaas niet contant betalen.
Darf ich die Schuhe anprobieren?
=
Mag ik de schoenen passen?