- Engels Nederlands
- classmate = klasgenoot
-
I worked on the science project with my classmate.
klasgenoot
- clue = idee
- cute = leuk
- embarrassing = gênant, beschamend
- eye = oog
-
She has brown eyes and blonde hair.
oog
- hair = haar
-
My grandfather has grey hair.
haar
- homework = huiswerk
-
dog-ate-my-homework excuse...
huiswerk
- introduction = kennismaking
- letter = brief
-
I wrote the letter.
brief
- (to) meet = elkaar ontmoeten
- name = naam
-
My name is Jim.
Mijn naam is Jim.
- nervous = zenuwachtig
-
He worries about exams because he gets really nervous.
zenuwachtig
- pupil = leerling
-
who was a pupil of mine until he turned to evil...
leerling
- (to) recognize = herkennen
- (to) remember = onthouden
- tall = lang
-
tall / long
lang
- (to) trip = struikelen
- abroad = in / naar het buitenland
- actor = acteur
- actress = actrice
- actually = eigenlijk
-
How do cameras actually work?
eigenlijk
- advice = advies
-
Can you give me some advice?
Kun je wat advies geven?
- always = altijd
-
He always tells them stories about horrible things happening to stingy people.
Hij vertelt ze altijd verhalen over verschrikkelijke dingen dat er met gierig mensen zijn gebeurd.
- (to) annoy = irriteren
- (to) cheer up = opvrolijken
- each other = elkaar
-
Oh, we can see each other.
elkaar
- famous = beroemd
- (to) grow up = opgroeien
- important = belangrijk
- (to) introduce = voorstellen
-
Let me introduce you
voorstellen
- separated = gescheiden
- siblings = broers en zussen
- sometimes = soms
- (to) spend = doorbrengen
- twins = tweeling
-
My cousins are twins.
Mijn neefjes zijn een tweeling.
- (to) visit = bezoeken
-
a social visit.
bezoeken
- aunt = tante
-
My aunt is the sister of my mother.
Mijn tante is de zus van mijn moeder.
- be / come from ... = uit ... komen
-
to be / come from ...
uit ... komen
- brother = broer
-
The girl and boy are sister and brother.
Het meisje en de jongen zijn zus en broer.
- cousin = neef / nicht
- daughter = dochter
-
Valentina is Vera and Mikhail's daughter.
dochter
- grandchildren = kleinkinderen
- grandfather, granddad = grootvader, opa
- grandmother = grootmoeder, oma
- grandparents = grootouders
- husband = echtgenoot
- (to) live = wonen
-
If you want any more, you know where I live.
wonen
- nephew = neefje
- niece = nichtje
- parents = ouders
- relative = familielid
- sister = zus
-
The girl and boy are sister and brother.
Het meisje en de jongen zijn zus en broer.
- son = zoon
-
My son is everything to me.
Mijn zoon is alles voor me.
- uncle = oom
-
My uncle is the brother of my father.
Mijn oom is de broer van mijn vader.
- wife = echtgenote
- yourself = jezelf
- centre = centrum
-
The Colosseum is in the centre of Rome.
centrum
- ireland = Ierland
- island = eiland
- kind = soort
-
vriendelijk / soort
- New Zealand = Nieuw-Zeeland
- Philippines = Filippijnen
- South Africa = Zuid-Afrika
- (to) travel = reizen
- United Kingdom = Verenigd Koninkrijk
- United States of America = Verenigde Staten
- weather = weer
-
What's the weather like today? Is it hot?
weer
- be there = er zijn voor iemand
-
to be there
er zijn voor iemand
- fond of = gek op, dol op
- foreign = buitenlands, vreemd
- immediately = onmiddellijk
- Kind = vriendelijk
-
Kind
vriendelijk / Soort
- look for = zoeken naar
-
to look for
zoeken naar
- match = bij elkaar passen
- old-fashioned = ouderwets
- outdoors = buiten, open lucht
- reruns = herhalingen
- skinny = mager
-
skinny
strak / mager
- shop = winkelen
- single = vrijgezel
- tune in to = afstemmen op
-
to tune in to
afstemmen op
- (to) watch = kijken
- Australia = Australië
- (to) draw = tekenen
- favourite = favoriet
- football = voetbal
-
I play football.
Ik speel voetbal.
- food = eten, voedsel
- (to) hide = verstoppen
- hobby = hobby
- however = echter
- pe = gym, gymnastiek
- pen pal = penvriend
- pet = huisdier
-
Do you have a pet? Yes, we have a dog.
huisdier
- plane = vliegtuig
-
Don't miss your plane.
vliegtuig
- soccer = voetbal
- (a) spy = spion
- subject = vak
-
An inspiring teacher is enthusiastic and makes you love their subject.
vak
- trouble = problemen
- unfair = oneerlijk
- unknown = onbekend
- (to) write = schrijven
-
When I get to Canada, I'll write you a postcard...
schrijven
- be into / like / love = leuk vinden
-
to be into / like / love
leuk vinden
- (dis)likes = dingen die iemand (niet) leuk vindt
- doing the dishes = afwassen
- freckles = sproeten
- (to) hate = een hekel hebben aan
- horse-riding = paardrijden
-
ride a horse / horse-riding
paardrijden
- (to) look = lijken
- looks = uiterlijk
- slim = dun
- straight = steil
-
He's heading straight for the gallows, mark my words!
Hij is direct op weg naar de galg, let op mijn woorden!
- curly = krullend