Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • boy = jongen
  • The girl and boy are sister and brother.

    Het meisje en de jongen zijn zus en broer.

  • city = stad
  • Our city has been invaded by the tyrant Creon.

    De tiran Creon heeft onze stad bezet.

  • divorced = gescheiden
  • My parents are divorced.

    Mijn ouders zijn gescheiden ...

  • family = familie
  • I regard many of you as family.

    Ik beschouw velen van jullie als familie.

  • first name = voornaam
  • What's your first name?

    voornaam

  • friend = vriend(in)
  • (to) get along = opschieten
  • girl = meisje
  • The girl and boy are sister and brother.

    Het meisje en de jongen zijn zus en broer.

  • hobby = hobby
  • parents = ouders
  • people = mensen
  • He's a gunfighter, he's a guy that settles things by shooting people.

    mensen

  • surname = achternaam
  • My surname is Navarro.

    achternaam

  • years = jaar
  • name = naam
  • My name is Jim.

    Mijn naam is Jim.

  • twins = tweeling
  • My cousins are twins.

    Mijn neefjes zijn een tweeling.

  • cousin = neef / nicht
  • face = gezicht
  • Her face is really white!

    gezicht

  • funny = grappig
  • joke = grap(je)
  • (to) know = weten
  • And you know why.

    weten

  • (to) laugh = lachen
  • I laugh in the face of danger.

    lachen

  • maybe = misschien
  • Well.. maybe I can be of assistance

    Nou.. misschien kan ik je helpen

  • noise = geluid
  • sad = droevig
  • strange = vreemd
  • strange / crazy

    vreemd

  • stupid = stom
  • uncle = oom
  • My uncle is the brother of my father.

    Mijn oom is de broer van mijn vader.

  • youngest = jongste
  • aunt = tante
  • My aunt is the sister of my mother.

    Mijn tante is de zus van mijn moeder.

  • brother = broer
  • The girl and boy are sister and brother.

    Het meisje en de jongen zijn zus en broer.

  • father = vader
  • The knight was the father of his squire.

    De ridder was de vader van zijn schildknaap.

  • grandfather = opa
  • Your great-grandfather gave this watch...

    opa

  • grandmother = oma
  • My grandmother is very old-fashioned.

    Mijn oma is erg ouderwets.

  • grandparents = grootouders
  • mother = moeder
  • When a women gets a baby she becomes a mother.

    Wanneer een vrouw een baby krijgt wordt ze een moeder.

  • sister = zus
  • The girl and boy are sister and brother.

    Het meisje en de jongen zijn zus en broer.

  • friendship = Vriendschap
  • neighbour = buurman / -vrouw
  • (to) win = winnen
  • effectively win the championship.

    winnen

  • favourite = favoriet(e)
  • (to) live = wonen
  • If you want any more, you know where I live.

    wonen

  • only child = enig kind
  • (to) play = spelen
  • asleep = in slaap
  • children = kinderen
  • (to) dance = dansen
  • everyone = iedereen
  • private = prive
  • (to) say = zeggen
  • silly = gek
  • (to) sing = zingen
  • Yeah, sing it, kid.

    zingen

  • (to) smile = glimlachen
  • stranger = vreemdeling
  • supermarket = supermarkt
  • You can get some bread at the supermarket.

    supermarkt

  • together = samen
  • We can can travel together on this dangerous road.

    We kunnen samen reizen op deze gevaarlijke weg.

  • town = stad
  • I might need your help protecting our small town.

    stad

  • the Netherlands = Nederland