Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Engels Nederlands
  • has a crush on = is smoorverliefd op
  • history = geschiedenis
  • That's ancient history.

    geschiedenis

  • mark = cijfer
  • mark / grade

    cijfer

  • (to) teach = lesgeven
  • we got to teach him.

    lesgeven

  • test = toets, proefwerk
  • timetable = lesrooster
  • biology = biologie
  • We study parts of the body in biology.

    biologie

  • classroom = lokaal
  • computing = informatica
  • geography = aardrijkskunde
  • We learn about other countries in geography.

    aardrijkskunde

  • maths = wiskunde
  • I like maths, but find arithmetic difficult.

    Ik vind wiskunde leuk, maar rekenen vind ik moeilijk.

  • pe = gymnastiek
  • practice = repetitie
  • science = natuur / scheikunde
  • school hall = aula
  • Sunday = zondag
  • Monday = maandag
  • Tuesday = dinsdag
  • Wednesday = woensdag
  • Thursday = donderdag
  • Friday = vrijdag
  • Saturday = zaterdag
  • (a) bike ride = fietstocht
  • boarding school = kostschool
  • early = vroeg
  • form = klas
  • (to) hurry = haasten
  • secondary school = middelbare school
  • strict = streng
  • The teacher is very strict. Talking not allowed!

    De leraar is zeer streng. Praten niet toegestaan!

  • subject = vak
  • An inspiring teacher is enthusiastic and makes you love their subject.

    vak

  • tie = das
  • busy = druk
  • future = toekomst
  • report card = (school)rapport
  • school diary = schoolagenda
  • school supplies = schoolspullen
  • fried egg = gebakken ei
  • lettuce = sla
  • meal = maaltijd
  • That was a nice meal.

    Dat was een lekkere maaltijd.

  • plate = bord
  • rice = rijst
  • They eat a lot of rice in India.

    rijst

  • soda = frisdrank met prik
  • battered cod = gebakken kabeljauw
  • (to) borrow = lenen
  • (to) lend / (to) borrow

    lenen

  • carrot = wortel
  • healthy = gezond
  • here you are = alstublieft
  • meat = vlees
  • We usually have meat and salad, and then fruit.

    vlees

  • messy = rommelig
  • pea = doperwt
  • potato = aardappel
  • sick = misselijk
  • (to) smell = ruiken
  • are gonna smell him a mile away.

    ruiken

  • You're welcome = graag gedaan
  • “Thank you,” I said. “You're welcome,” she said.

    graag gedaan

  • chance = kans
  • (a) change = verandering
  • education = onderwijs
  • enough = genoeg
  • free = gratis
  • Not for free.

    gratis

  • important = belangrijk
  • pupil = leerling
  • who was a pupil of mine until he turned to evil...

    leerling

  • (a) backpack = rugzak
  • bar = reep
  • bowl = kom, schaaltje
  • cereals = ontbijtgranen
  • orange juice = sinaasappelsap
  • marker = markeerstift
  • notebook = schrift
  • slice of pizza = pizzapunt
  • ruler = liniaal
  • trainers = sportschoenen