Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • ailleurs = elders / ergens anders
  • couvrir / couvre = dekken / bedekken
  • d’autant que = temeer daar
  • diffuser = uitzenden
  • drôle = grappig
  • également = ook
  • il s’agit de = het gaat om
  • la chaîne = de zender
  • la vente = de verkoop
  • le journal télévisé = het tv-journaal / het journaal
  • le métier = het beroep
  • le quartier = de wijk / de buurt
  • le réalisateur = de regisseur
  • n’avoir aucun sens = geen enkele zin hebben
  • principal = belangrijkste
  • public / publique / publiques = openbaar
  • reconnaître = herkennen
  • s’occuper de = zich bezighouden met / verzorgen
  • soit soit = of of
  • sous-titré = ondertiteld
  • supporter = verdragen
  • traiter = behandelen
  • comme = omdat
  • décider de = besluiten om
  • disparaître = verdwijnen
  • grave = ernstig
  • il meurt = hij sterft
  • inventer = verzinnen
  • la bataille = het gevecht
  • la légitime défense = het noodweer
  • la troupe de théâtre = het toneelgezelschap
  • le divertissement = de ontspanning
  • tranquille = rustig / kalm
  • un invité = een gast
  • à travers = via / door
  • appuyer = drukken op
  • éviter = vermijden
  • la barre d’espace = de spatiebalk
  • la casquette = de pet
  • la commande = de besturing
  • la flèche = de pijl
  • la moustache = de snor
  • la salopette = de overall
  • la tortue = de schildpad
  • la touche = het knopje
  • le but = het doel
  • le gant = de handschoen
  • le logiciel = de software
  • le plus célèbre = de beroemdste / het beroemdste
  • le pouvoir = de macht
  • sauter = springen
  • sauver = redden
  • se baisser = bukken
  • surmonter = overwinnen
  • tuer = doden
  • confirmer = bevestigen
  • emmener = meenemen
  • grâce à = dankzij
  • grandir = opgroeien
  • inquiet / inquiète = ongerust
  • le bac = het eindexamen
  • le rire = de lach
  • retourner = teruggaan
  • se marier = trouwen
  • sourire = glimlachen
  • surpris = verbaasd / verrast
  • un fou = een gek
  • un loisir = een hobby / een vrijetijdsbesteding
  • un mec = een vent
  • une chose pareille = iets dergelijks
  • une proposition = een voorstel
  • avoir un faible = een zwak hebben
  • fier / fiers = trots
  • la guerre = de oorlog
  • lancer = op de markt brengen / lanceren
  • le sommeil = de slaap
  • manquer = ontbreken
  • monter à la tête = naar het hoofd stijgen
  • se consacrer à = zich wijden aan
  • troublé = in de war / verward
  • une montre = een horloge