Wozzol

Controleer altijd of een woordenlijst correct is voordat je hem gaat leren.

  • Frans Nederlands
  • Je regrette. = Dat is jammer. / Het spijt me.
  • Ce n’est pas grave. = Dat is niet erg.
  • Ce n’est pas normal. = Dat is niet normaal.
  • C’est bête. = Dat is stom.
  • J’accepte tes excuses. = Ik aanvaard je / uw excuses.
  • J’en ai marre ! = Ik heb er genoeg van!
  • Oublions-le. = Laten we het vergeten.
  • Ne t’inquiète pas ! = Maak je / u niet ongerust!
  • N’en parlons plus. = Zand erover.
  • Profites-en ! = Geniet ervan!
  • As-tu envie de = Heb je zin om
  • Vous avez encore d’autres questions ? = Heeft u nog andere vragen?
  • Je ne comprends pas ce que vous dites. = Ik begrijp niet wat u zegt.
  • J’aimerais savoir = Ik zou graag willen weten
  • Il ne faut pas abandonner. = Je moet het niet opgeven.
  • Que je suis content ! = Wat ben ik blij!
  • Pourrais-tu parler plus lentement ? = Zou je langzamer kunnen praten?
  • Bouger me fait mal. = Als ik beweeg / heb ik pijn.
  • soulager la douleur = de pijn verlichten
  • Il n’y a rien de grave. = Er is niets ernstigs.
  • Vous avez de la fièvre ? = Heeft u koorts?
  • Vous avez pris votre température ? = Heeft u uw temperatuur opgemeten?
  • La tête me tourne. = Ik ben duizelig.
  • Mais faites quand même attention ! = Maar doe toch maar voorzichtig!
  • Qu’est-ce que je peux faire pour vous ? = Wat kan ik voor u doen?
  • Sois prudent ! = Wees voorzichtig!
  • appliquer de la pommade = zalf aanbrengen
  • Je n’ai pas le choix. = Ik heb geen keuze.
  • Je veux que vous m’envoyiez une nouvelle facture. = Ik wil dat u me een nieuwe factuur opstuurt.
  • Je veux porter plainte. = Ik wil een klacht indienen.
  • Il s’est passé quelque chose avec l’appareil ? = Is er iets gebeurd met het apparaat?
  • Pourriez-vous résoudre le problème ? = Kunt u het probleem verhelpen?
  • Quel est le délai de livraison de = Wat is de levertijd van
  • Comment vois-tu = Hoe zie je
  • J’ai l’intention de = Ik ben van plan om
  • Je sors trois fois par semaine. = Ik ga drie keer per week uit.
  • J’hésite encore entre = Ik twijfel nog tussen
  • Je ne (le) sais pas encore exactement. = Ik weet het nog niet precies.
  • J’aimerais partir une année à l’étranger. = Ik wil een jaar naar het buitenland.
  • Est-ce que je serai nourri et logé ? = Is er kost en inwoning?
  • L’argent / est-ce important pour toi ? = Is geld belangrijk voor jou?
  • Pourquoi aimerais-tu faire ça ? = Waarom wil je dat graag doen?
  • Qu’est-ce que tu aimerais faire dans dix ans ? = Wat wil jij graag doen over tien jaar?
  • J’utilise souvent les médias sociaux. = Ik gebruik vaak sociale media.
  • Je vais vous donner mon opinion. = Ik zal jullie mijn mening geven.
  • Je suis connecté cinq heures par semaine. = Ik zit vijf uur per week op internet.
  • Dans ce texte il s’agit de = In deze tekst gaat het over
  • De quel livre veux-tu parler ? = Over welk boek wil jij praten?
  • Tu veux parler de quoi ? = Waarover wil jij praten?
  • Ça restreint ta vie sociale. = Het beperkt je sociale leven.
  • Je pense que tu as tort, = Ik denk dat jij ongelijk hebt,
  • Je ne saurais pas dire. = Ik durf het niet te zeggen.
  • Je vais consacrer moins de temps à internet. = Ik ga minder tijd aan internet besteden.
  • J’ai pas mal d’arguments contre cette position. = Ik heb heel wat argumenten tegen die stelling.
  • Je ne prends pas (de) position / parce que = Ik neem geen stelling in / omdat
  • Tu as tout à fait raison / mais = Jij hebt helemaal gelijk / maar
  • Quel sera mon salaire ? = Hoeveel ga ik verdienen?
  • Je suis autonome / mais je travaille bien aussi dans une équipe. = Ik ben zelfstandig / maar werk ook goed samen in een team.
  • Je pense avoir les qualités demandées. = Ik denk te voldoen aan de gestelde eisen.
  • J’ai trouvé l’annonce sur internet. = Ik heb de advertentie op internet gevonden.
  • J’apprends vite. = Ik leer snel.
  • Je veux faire autre chose pendant un an. = Ik wil een jaar iets anders doen.
  • Ça suffit pour payer le loyer ? = Is dat genoeg om de huur mee te betalen?
  • Vous avez fait une bonne impression. = U heeft een goede indruk gemaakt.